ECLI:NL:RBDHA:2024:17608
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag op basis van onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2024, zaaknummer AWB 24/10666, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf beoordeeld. Eiser, geboren in Senegal, had op 5 juli 2022 een visum aangevraagd om zijn partner, mevrouw [naam], te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 19 juli 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 31 mei 2024 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 26 september 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met Senegal heeft aangetoond. Eiser heeft geen objectief verifieerbare documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn relatie met de referente, en de minister heeft geconstateerd dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om tijdig terug te keren naar zijn land van herkomst. De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgronden in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat zijn sociale binding met Senegal niet voldoende is om zijn terugkeer te waarborgen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de minister geen visum kort verblijf heeft hoeven verstrekken. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.