ECLI:NL:RBDHA:2024:17636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 24/2517 en 24/2519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument op basis van afhankelijkheidsrelatie en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Marokkaanse nationaliteit en de minister van Asiel en Migratie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van een afgeleid verblijfsrecht volgens artikel 20 van het VWEU, met de stelling dat er een zeer bijzondere afhankelijkheidsrelatie bestaat met zijn zus, die in Nederland verblijft. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat volgens haar geen sprake is van de vereiste afhankelijkheid zoals bedoeld in het K.A.-arrest. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Tijdens de zitting op 2 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een zodanige afhankelijkheid tussen eiser en zijn zus, die zou rechtvaardigen dat eiser een verblijfsrecht zou krijgen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn claims te onderbouwen, en de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt de hoge lat voor het aannemen van een afhankelijkheidsrelatie tussen meerderjarigen in het kader van het EU-recht en de noodzaak voor de vreemdeling om aannemelijk te maken dat een weigering van verblijfsrecht leidt tot onacceptabele gevolgen. De voorzieningenrechter heeft ook de hoorplicht in bezwaar behandeld en geconcludeerd dat de minister in dit geval van het horen heeft kunnen afzien, gezien de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/2517 en AWB 24/2519
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister
(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Waar gaat deze zaak over?

1. Verzoeker/eiser (hierna: eiser) is geboren op [geboortedatum] 2002 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op 18 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU [1] . Volgens eiser is sprake van een zeer bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zus [referent] (referent) zoals bedoeld in het K.A.-arrest [2] op grond waarvan een vergunning verleend moet worden.
2. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat zij van mening is dat geen sprake is van een zodanige afhankelijkheid zoals bedoeld in het K.A.-arrest. Ook is er volgens de minister geen reden om op grond van artikel 8 van het EVRM [3] een vergunning te verlenen.
3. Eiser heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt. De minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard. In bezwaar heeft eiser geen andere stukken overgelegd waaruit volgt dat sprake is van een zodanige afhankelijkheid zoals bedoeld in het K.A.-arrest.
4. Tegen de beslissing op bezwaar heeft eiser beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De minister heeft op het beroep en het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
5. De voorzieningenrechter heeft het beroep op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Vrijstelling van het griffierecht
6. Eiser heeft voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De voorzieningenrechter ziet mede op basis van de verstrekte gegevens aanleiding om de verzoeken toe te wijzen.
Artikel 8:86 van de Awb
7. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Heeft de minister de aanvraag kunnen afwijzen?
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de minister de aanvraag van eiser kon afwijzen. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna zal de voorzieningenrechter toelichten hoe zij tot dit oordeel komt.
Afhankelijkheidsrelatie
9. In beroep voert eiser aan dat sprake is van een zeer bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zus [referent] (referent) zoals bedoeld in het K.A.-arrest. Eiser is gelet op zijn medische problematiek zo afhankelijk van referent dat het weigeren van verblijf van eiser in Nederland ertoe zal leiden dat referent met eiser naar Marokko zou moeten gaan. Eiser heeft zeer ernstige gezondheidsklachten, met name op psychisch gebied. Hij heeft namelijk op jonge leeftijd trauma’s opgelopen in Marokko, zoals het verlies van zijn vader en seksuele uitbuiting. In Nederland is eiser door zijn zus opgevangen. Hij kon niet terecht bij zorginstellingen (zoals Hart voor Werk in Den Haag) omdat hij geen BSN-nummer heeft, niet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP) en geen zorgverzekering heeft. Daarom heeft hij nu geen medische hulp en kan hij ook niet aan meer medische informatie komen ter ondersteuning van zijn aanvraag. Wel heeft eiser een verklaring van de GZ-psycholoog verstrekt. Daaruit blijkt volgens eiser dat hij afhankelijk is van zorg, steun en hulp van anderen.
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op het A.K.-arrest bij twee meerderjarigen die behoren tot dezelfde familie, sprake moet zijn van een zodanige afhankelijkheidsverhouding waarbij de meerderjarigen op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juni 2024 [4] volgt dat de lat voor het aannemen van deze afhankelijkheid hoog ligt. Meerderjarigen zijn namelijk in beginsel in staat om onafhankelijk van elkaar een leven te leiden. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat tussen hem of haar en de Unieburger een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat, dat een weigering van een verblijfsrecht ertoe zal leiden dat de Unieburger gedwongen zal zijn het grondgebied van de Unie te verlaten.
11. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat eiser en referent op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden. Het is aan eiser om die afhankelijkheidsrelatie aannemelijk te maken. Daarin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft ter onderbouwing van de relatie alleen een verklaring van referent en een rapport van de GZ-psycholoog overgelegd. Deze documenten heeft de minister onvoldoende onderbouwing kunnen vinden. De verklaring van referent is niet onderbouwd met objectieve stukken. Daarnaast blijkt uit het rapport van de GZ-psycholoog niet dat eiser afhankelijk is van referent. Uit het rapport van de GZ-psycholoog blijkt namelijk onder andere dat eiser functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau, dat sprake is van PTSS/trauma en dat eiser naast psychotherapie een veilige omgeving nodig heeft.
12. Eiser heeft gesteld dat het onmogelijk is om meer documenten over zijn medische situatie te overleggen aangezien hij geen BSN-nummer heeft en geen paspoort. Daardoor kon hij niet geholpen worden bij een zorginstelling. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat het niet onmogelijk is om op een andere wijze zorg te krijgen. Zo is er de Regeling onverzekerbare vreemdeling, op basis waarvan onder voorwaarden 80 procent van de zorgkosten gedeclareerd kunnen worden bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Ook is er Lampion, het landelijk informatie- en adviespunt over gezondheidszorg aan mensen zonder verblijfspapieren in Nederland. Niet is gebleken dat eiser die andere mogelijkheden heeft benut of advies heeft gevraagd over zijn situatie. In beroep stelt eiser dat referent en haar gezin eiser moeten volgen naar Marokko wanneer eiser wordt uitgezet. Het is echter niet gebleken dat eiser zo afhankelijk is dat referent eiser zou moeten volgen naar Marokko.
13. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van zodanige afhankelijkheid tussen eiser en referent dat eiser een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU.
Artikel 8 van het EVRM
14. Ten aanzien van artikel 8 van het EVRM heeft eiser aangevoerd dat wel sprake is van familieleven omdat er sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid tussen referent en eiser. In Marokko zal niemand voor eiser kunnen zorgen.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de minister voldoende gemotiveerd waarom eiser geen verblijf krijgt in Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat geen sprake is van familie- of privéleven in Nederland in de zin van artikel 8 van het EVRM. Niet is aannemelijk gemaakt dat sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid tussen eiser en referent. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat er nog andere familie van eiser (broers en moeder) in Marokko woont, dat eiser nog vier jaar nadat referent naar Nederland is gegaan in Marokko heeft verbleven en dat niet is gebleken dat er in Marokko geen zorg verleend kan worden. In het kader van privéleven heeft de minister kunnen betrekken dat niet is aangetoond dat eiser een bijzondere en sterke binding heeft met Nederland. De belangenafweging heeft de minister in het nadeel van eiser kunnen laten uitvallen. Hiertegen heeft eiser enkel aangevoerd dat sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid tussen referent en eiser. Deze stelling heeft hij verder niet onderbouwd. Ook zijn stelling dat er in Marokko niemand is die voor eiser zou kunnen zorgen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft weliswaar op de zitting verteld dat hij niet weet waar zijn moeder is, maar dit alleen is onvoldoende om aan te nemen dat er niemand (anders) is.
Hoorplicht
16. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Tijdens een hoorzitting had eiser de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent kunnen toelichten.
17. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens de uitspraak van de Afdeling van
6 juli 2022 [5] het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord en dat daar, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, vanaf kan worden gezien.
18. De minister heeft eiser meermaals, op 8 augustus 2023 en 18 september 2023, in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken waaruit zou blijken dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat eiser en referent op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden. Eiser heeft van die mogelijkheden geen gebruik gemaakt. Ook in bezwaar zijn er niet meer bewijsstukken overgelegd. Daarnaast heeft eiser niet gecommuniceerd waarom er geen aanvullende stukken overgelegd konden worden. Het standpunt van eiser dat er gehoord had moeten worden zodat de afhankelijkheidsrelatie toegelicht had kunnen worden, volgt de voorzieningenrechter daarom niet.
19. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minister in dit geval van het horen in bezwaar heeft kunnen afzien.
Behandeling in bewaring
20. Momenteel verblijft eiser in bewaring, gelet op het voornemen van de minister om eiser uit te zetten naar Marokko. Ter zitting heeft eiser daarover toegelicht hoe zwaar de situatie in bewaring is voor eiser. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het een lastige situatie is voor eiser, kan de voorzieningenrechter in deze zaak alleen kijken naar de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsdocument waaruit afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van de VWEU blijkt. Voor een beoordeling van de behandeling van eiser in bewaring is geen ruimte.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2018, K.A., ECLI:EU:C:2018:308.
3.Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens.