ECLI:NL:RBDHA:2024:17659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
09/093162-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting van meerdere slachtoffers met partiële vrijspraak en nietigheid van dagvaarding voor één feit

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van (medeplegen van) oplichting van 27 slachtoffers. De rechtbank heeft de dagvaarding voor één feit nietig verklaard, maar de verdachte wel veroordeeld voor het oplichten van de overige slachtoffers. De oplichtingen vonden plaats tussen 23 december 2021 en 27 maart 2024, waarbij de verdachte gebruik maakte van valse namen en hoedanigheden om slachtoffers te misleiden en hen te bewegen tot de afgifte van geldbedragen en goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gevallen van oplichting, waarbij hij samen met anderen handelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden, zonder toepassing van het jeugdstrafrecht, en heeft de vorderingen van verschillende benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, en de rechtbank heeft een aantal vorderingen niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan onderbouwing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/093162-24
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 juli 2024 (pro forma) en 16 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. P.B. Spaargaren naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 juli 2024 – ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 23 december 2021 tot en met 27 maart 2024 in Nederland en/of België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meerdere slachtoffers onder wie
[naam 1] en/of
[naam 2] en/of
[naam 3] en/of
[naam 4] en/of
[naam 5] en/of
[naam 6] en/of
[naam 7] en/of
[naam 8] en/of
[naam 9] en/of
[naam 10] en/of
[naam 11] en/of
[naam 12] en/of
[naam 13] en/of
[naam 14] en/of
[naam 15] en/of
[naam 16] en/of
[naam 17] en/of
[naam 18]
[naam 19] en/of
[naam 20] en/of
[naam 21] en/of
[naam 22] en/of
[naam 23] en/of
[naam 24] en/of
[naam 25] en/of
[naam 26] en/of
[naam 27] en/of
[naam 28] en/of
[naam 29] en/of
[naam 30] ,
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen en/of één of meerdere (tweedehands) goed(eren), door:
- via een online handelsplatform voor (tweedehands) aangeboden goederen contact op te nemen met voornoemde persoon/personen over een goed dat hij/zij/hen te koop hadden aangeboden en/of
- in het contact met voornoemde persoon/personen een valse naam op te geven en/of
- een fysieke afspraak tot stand te laten komen tot de koop van het aangeboden goed en/of
- (op voorhand) aan te geven dat hij, verdachte, middels een bankoverschrijving van een (Belgische) bank zou betalen en/of
- voornoemde persoon/personen voor te houden dat hij niet bij zijn geld kon en/of te vragen of hij geld kon overmaken naar die personen/personen zodat die persoon/personen dat voor hem kon(den) pinnen en/of
- een vervalste en/of valselijk opgemaakte afbeelding te tonen aan voornoemde persoon/personen van een bankafschrift waardoor het leek alsof verdachte en/of zijn medeverdachte geld had(den) overgemaakt en/of;
- een legitimatiebewijs, niet toebehorend aan verdachte en/of zijn medeverdachte, te tonen aan voornoemde persoon/personen;
2
hij in of omstreeks 23 december 2021 tot en met 16 april 2024, te Delft, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
meermalen, althans eenmaal (van) een voorwerp, te weten één of meerdere telefoon(s) en/of andere goederen althans een of meer voorwerpen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde. Volgens de raadsman is het feit onduidelijk omschreven en is het daardoor niet helder waartegen de verdachte zich moet verdedigen.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele dagvaarding geldig is. Tijdens het requisitoir is verduidelijkt wat de verdachte precies wordt verweten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn de eisen waaraan de dagvaarding moet voldoen opgenomen. Blijkens lid 1 behelst de dagvaarding vermelding van het feit dat ten laste wordt gelegd, omstreeks welke tijd, waar ter plaatse het zou zijn begaan en de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld. Artikel 261 lid 2 Sv bepaalt dat de dagvaarding de omstandigheden vermeldt waaronder het feit zou zijn begaan. Hieraan ligt ten grondslag dat de beschrijving van het ten laste gelegde feit voldoende specifiek moet zijn. De tenlastelegging dient de verdachte immers te informeren over de beschuldiging waartegen hij zich moet verdedigen. Het strafrechtelijk verwijt dat de verdachte ten laste wordt gelegd moet daarom voldoende worden verfeitelijkt.
In het onder 2 tenlastegelegde is opgenomen dat de verdachte wordt verweten dat hij in een tijdsbestek van tweeënhalf jaar één of meerdere telefoons heeft witgewassen. Het gaat om een lange periode en daarnaast om een omvangrijk dossier. In dit dossier wordt veelvuldig melding gemaakt van verschillende telefoons die door misdrijf zouden zijn verkregen. Het is op basis van de tenlastelegging niet duidelijk op welke telefoon of telefoons wordt gedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is het daardoor niet duidelijk genoeg waartegen de verdachte zich diende te verweren.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte primair vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van het tenlastegelegde jegens [naam 21] , [naam 22] en [naam 23] .
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de oplichting van [naam 21] , [naam 22] en [naam 23] . De telefoon waarop de berichten zijn aangetroffen die naar deze aangevers zijn gestuurd, is aangetroffen onder de broer van de verdachte. Onvoldoende is komen vast de staan dat de verdachte degene is geweest die de gebruiker van het toestel was. De mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij de oplichtingshandelingen bij voornoemde personen, is evenmin op een andere wijze aannemelijk.
Oplichting overige aangevers
Uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat zij nagenoeg allen op gelijksoortige wijze slachtoffer zijn geworden van oplichting. De modus operandi die door de aangevers wordt beschreven kenmerkt zich door opeenvolging van een aantal handelingen. Er wordt gereageerd op een advertentie op Marketplace (via Facebook) of Marktplaats, waarin een verkoper een elektronisch product aanbiedt, veelal een telefoon, laptop, tablet of smartwatch. Er wordt een afspraak gemaakt waarop het product door één of twee personen bij de verkoper wordt opgehaald. Bij die overdracht wordt een valse overschrijving aan de verkoper getoond waarop te zien is dat het verkoopbedrag aan verkoper is overgeschreven. Daarbij wordt verteld dat het een aantal dagen kan duren voordat de verkoper het geldbedrag op zijn bankrekening heeft ontvangen, omdat het bedrag van een Belgische bankrekening is afgeschreven. Er wordt gebruik gemaakt van een valse naam en in sommige gevallen wordt een valse identiteitskaart getoond. De zogenaamde koper(s) neemt/nemen vervolgens het goed/de goederen mee. Wanneer de verkopers bellen of berichten sturen dat zij hun geld nog niet hebben ontvangen worden zij geblokkeerd.
In twee gevallen zijn de aangevers op straat aangesproken door personen die vertelden dat zij uit België zouden komen en geen geld konden opnemen. Aan de aangevers werd gevraagd om geld te pinnen of over te maken, waarbij de betreffende bedragen van hun Belgische bankrekening naar de aangevers zouden worden overgemaakt. Ook in deze gevallen werden er vervolgens valse overschrijvingen getoond waaruit volgt dat de bedragen aan de aangevers waren overgeschreven. De aangevers werd verteld dat het een aantal dagen kon duren voordat het geld op hun bankrekening stond. Er werd een vals identiteitsbewijs getoond en een telefoonnummer gegeven. Bij één van deze twee gevallen is de verdachte op heterdaad aangehouden.
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de telefoons die gebruikt zijn bij de oplichtingen niet van de verdachte zijn. De verdachte is wel met de medeverdachte mee geweest naar twee aangevers en de verdachte herkent zich op de beelden die door de desbetreffende aangevers zijn verstrekt. De raadsman heeft namens de verdachte naar voren gebracht dat hij weliswaar mee is geweest, maar heeft zelf geen bijdrage geleverd aan de oplichting. De verdachte herkent zich tot slot niet op de foto’s die door andere aangevers zijn verstrekt.
Ten aanzien van de door aangevers verstrekte beelden overweegt de rechtbank dat verbalisanten de verdachte op deze beelden hebben herkend. De rechtbank acht deze herkenningen betrouwbaar en komt daarmee tot de conclusie dat de verdachte bij deze aangevers aan de deur is geweest.
De rechtbank overweegt dat er tijdens de aanhouding van de verdachte en bij de doorzoeking van zijn woning verschillende telefoons onder hem zijn aangetroffen. Uit onderzoek naar die telefoons is gebleken dat er gebruik is gemaakt van diverse telefoonnummers. Zoals volgt uit de bewijsmiddelen is met een aantal van deze telefoonnummers het contact met de slachtoffers gelegd en onderhouden. Daarnaast zijn op deze telefoonnummers notities met betrekking tot de slachtoffers, whatsappgesprekken met de slachtoffers en foto’s van de goederen van de slachtoffers aangetroffen. Anders dan de raadsman stelt blijkt uit de bewijsmiddelen dat de bij de oplichting gebruikte telefoons en telefoonnummers te koppelen zijn aan de verdachte. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat de verdachte kan worden aangemerkt als de gebruiker van de telefoons en zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het bovenstaande, in samenhang bezien, maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte de betreffende aangevers heeft opgelicht.
De rechtbank is van oordeel dat (bij een aantal van) de oplichtingen sprake is geweest van medeplegen. Immers, uit de meeste aangiftes volgt dat er veelal twee personen langskwamen om de goederen op te halen, waarbij beide personen de woning van de aangever betraden, of beide personen afwisselend het woord voerden, waarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast staat dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 23 december 2021 tot en met 27 maart 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen meerdere slachtoffers onder wie
[naam 1] en
[naam 2] en
[naam 3] en
[naam 4] en
[naam 5] en
[naam 6] en
[naam 7] en
[naam 8] en
[naam 9] en
[naam 10] en
[naam 11] en
[naam 12] en
[naam 13] en
[naam 14] en
[naam 15] en
[naam 16] en
[naam 17] en
[naam 18]
en[naam 19] en
[naam 20] en
[naam 24] en
[naam 25] en
[naam 26] en
[naam 27] en
[naam 28] en
[naam 29] en
[naam 30] ,
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten meerdere geldbedragen en meerdere (tweedehands) goederen, door:
- via een online handelsplatform voor (tweedehands) aangeboden goederen contact op te nemen met voornoemde personen over een goed dat hij/zij te koop hadden aangeboden en/of
- in het contact met voornoemde personen een valse naam op te geven en/of
- een fysieke afspraak tot stand te laten komen tot de koop van het aangeboden goed en
- (op voorhand) aan te geven dat hij, verdachte, middels een bankoverschrijving van een (Belgische) bank zou betalen en/of
- voornoemde personen voor te houden dat hij niet bij zijn geld kon en te vragen of hij geld kon overmaken naar die personen zodat die personen dat voor hem konden pinnen en/of
- een vervalste afbeelding te tonen aan voornoemde personen van een bankafschrift waardoor het leek alsof verdachte en/of zijn medeverdachte geld had(den) overgemaakt en/of;
- een legitimatiebewijs, niet toebehorend aan verdachte en/of zijn medeverdachte, te tonen aan voornoemde personen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, primair toepassing van het jeugdstrafrecht verzocht. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat rekening dient te worden gehouden met de leeftijd van de verdachte en het feit dat hij een licht verstandelijke beperking heeft. De raadsman heeft verder verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich in een periode van tweeënhalf jaar schuldig gemaakt aan een groot aantal gevallen van oplichting. De eerste oplichting dateert van december 2021 en vanaf eind 2022 hebben de overige oplichtingen plaatsgevonden. Een aantal van deze oplichtingen heeft de verdachte samen met een ander gepleegd. Door het plegen van deze oplichtingen heeft de verdachte blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. De verdachte heeft hiermee het vertrouwen van de slachtoffers beschaamd. Het handelen van de verdachte is ook schadelijk voor het vertrouwen dat personen in het algemeen in elkaar moeten en kunnen hebben via tweedehands verkoopplatforms. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 september 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. Een aantal van de veroordelingen hebben in de bewezenverklaarde periode plaatsgevonden, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 9 oktober 2024, waaruit volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico. Een en ander is gelegen in het ontbreken van dagbesteding en een inkomen. Ook worden er risico’s gezien in de familie van de verdachte en zijn sociale (criminogene) netwerk.
Volwassenenstrafrecht
De reclassering heeft bij advies van 30 april 2024 geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij het advies dat is opgesteld ten behoeve van de inhoudelijke behandeling van 9 oktober 2024 heeft de reclassering echter geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft toegelicht dat de verdachte conform zijn leeftijd overkomt en dat er geen systeemgerichte hulpverlening nodig is.
De rechtbank overweegt dat de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde de leeftijd van achttien jaar al had bereikt, waarmee toepassing van het volwassenenstrafrecht het uitgangspunt is. Daarnaast zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken die maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het volwassenenstrafrecht.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de twee en vijf maanden, dan wel een taakstraf.
In dit geval acht de rechtbank strafverhogend de geraffineerde werkwijze van de verdachte en dat hij een aantal van de oplichtingen samen met een ander heeft gepleegd. De verdachte heeft zich bovendien voor langere tijd bezig gehouden met oplichting en daarmee veel slachtoffers gemaakt. De rechtbank rekent de verdachte verder aan dat hij ook na zijn aanhouding op 28 juni 2023 in deze zaak is doorgegaan met het oplichten van verkopers via Marketplace op Facebook en dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 23] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 19] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.300,- aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade.
[naam 27] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit (naar de rechtbank begrijpt) materiële schade.
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.552,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.152,- aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade.
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van thans € 1.950,-, [1] te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 31] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.170,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.050,- aan materiële schade en € 120,- aan proceskosten.
[naam 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 9] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.299,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 11] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 30] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.279,99, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 32] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam 33] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.899,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 899,- aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade.
[naam 17] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Op het voegingsformulier heeft de benadeelde partij echter geen schadebedrag ingevuld.
[naam 18] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 850,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen die op de tenlastelegging staan.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
- ten aanzien van de vordering van [naam 23] : de raadsman stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het gebrek aan onderbouwing. Subsidiair is de raadsman van mening dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.080,-;
- ten aanzien van de vordering van [naam 19] : voor wat betreft de gevorderde materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de raadsman zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard;
- ten aanzien van de vordering van [naam 27] : de vordering is volgens de raadsman niet onderbouwd. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank;
- ten aanzien van de vordering van [naam 2] : voor wat betreft de gevorderde materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de raadsman zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het gebrek aan onderbouwing;
- ten aanzien van de vordering van [naam 3] : de raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ter hoogte van een bedrag van € 1.950,-. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard;
- ten aanzien van de vordering van [naam 5] : de raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de gevorderde schade van € 1.050,-. Ten aanzien van de vordering van de proceskosten van € 120,- stelt de raadsman zich op het standpunt dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard;
- ten aanzien van de vordering van [naam 7] : de vordering is volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank;
- ten aanzien van de vordering van [naam 9] : de raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ter hoogte van een bedrag van € 850,-. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard;
- ten aanzien van de vordering van [naam 11] : de vordering is volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank;
- ten aanzien van de vordering van [naam 30] : de vordering is volgens de raadsman niet onderbouwd. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank;
- ten aanzien van de vordering van [naam 17] : de benadeelde partij dient volgens de raadsman niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat er geen schadebedrag is ingevuld op het voegingsformulier;
- ten aanzien van de vordering van [naam 18] : de vordering is volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank;
- ten aanzien van de vorderingen van [naam 31] , [naam 33] en [naam 32] : de raadsman stelt dat deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat zij niet op de tenlastelegging staan genoemd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat deze namens de verdachte niet is betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Bij de vordering van de benadeelde partij is een factuur overgelegd waaruit een aankoopprijs blijkt ter hoogte van het gevorderde bedrag. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering integraal toewijzen, bestaande uit € 1.152,- aan materiële schade.
De benadeelde partij heeft daarnaast € 400,- immateriële schade gevorderd. De toekenning van immateriële schade vindt zijn grondslag in het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het recht op schadevergoeding bestaat indien de benadeelde partij op ‘andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Hiervan is sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat psychische schade is ontstaan. Daarnaast kan de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op basis waarvan het bestaan van de aantasting in zijn persoon kan worden vastgesteld. De klachten die door de benadeelde partij zijn omschreven, zijn onvoldoende om tot die conclusie te komen. Ook gaat het naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet om een dusdanige aard en ernst van de normschending dat reeds op basis daarvan een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij wordt daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank zal voorts de wettelijke rente met ingang van 23 december 2021 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of de proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.152,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2021 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 2] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 3]
De rechtbank overweegt dat namens de verdachte geen verweer is gevoerd tegen de (op de zitting gewijzigde) vordering van de benadeelde partij van € 1.950,-. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij
rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering integraal toewijzen, bestaande uit € 1.950,- aan materiële schade.
De rechtbank zal voorts de wettelijke rente met ingang van 1 februari 2023 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of de proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.950,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 3] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 5]
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de gevorderde materiële schade van € 1.050,- en de benadeelde partij heeft deze voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank acht de vordering daarom in zoverre toewijsbaar. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering van de proceskosten van € 120,-, nu deze niet is onderbouwd. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.050,- aan materiële schade.
De rechtbank zal voorts de wettelijke rente met ingang van 31 maart 2023 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of de proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.050,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 5] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 7]
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij zijn vordering ter terechtzitting voldoende heeft onderbouwd, zodat de rechtbank de vordering van € 1.100,- zal toewijzen. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal voorts de wettelijke rente met ingang van 12 juni 2023 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of de proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.100,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 7] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 9]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 1.299,-, zijnde het bedrag waarvoor de benadeelde partij de laptop in april 2021 volgens de bijgevoegde factuur heeft aangeschaft. De raadsman heeft de vordering betwist. De rechtbank acht het redelijk om de vordering toe te wijzen tot de hoogte van de dagwaarde laptop. Daarbij zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 6:97 BW. De rechtbank schat de dagwaarde van de laptop op € 850,- en zal de vordering in zoverre toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente met ingang van 18 juni 2023 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 850,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 9] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 11]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit.
De vordering is door de verdediging betwist en door de benadeelde partij niet (nader) onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de dagwaarde van de telefoon. Daarbij zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 6:97 BW. Zij schat de dagwaarde van de telefoon op € 700,- en zal de vordering in zoverre toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank zal voorts de wettelijke rente met ingang van 22 september 2023 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte hoofdelijk dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of de proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 700,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 september 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 11] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 17]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding nu de benadeelde partij geen schadebedrag op de vordering heeft ingevuld.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 18]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit.
De vordering is door de verdediging betwist en door de benadeelde partij niet onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de dagwaarde van de telefoon. Daarbij zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 6:97 BW. Zij schat de dagwaarde van de telefoon op € 400,- en zal de vordering in zoverre toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank zal voorts de wettelijke rente met ingang van 11 december 2022 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of de proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 400,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2022 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 18] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 19]
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat deze namens de verdachte niet is betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering integraal toewijzen, bestaande uit € 1.300,- aan materiële schade.
De benadeelde partij heeft daarnaast € 600,- immateriële schade gevorderd. De toekenning van immateriële schade vindt zijn grondslag in het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 aanhef onder b BW. Het recht op schadevergoeding bestaat indien de benadeelde partij op ‘andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Hiervan is sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat psychische schade is ontstaan. Daarnaast kan de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op basis waarvan het bestaan van de aantasting in zijn persoon kan worden vastgesteld. De klachten die door de benadeelde partij zijn omschreven, zijn onvoldoende om tot die conclusie te komen. Ook gaat het naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet om een dusdanige aard en ernst van de normschending dat reeds op basis daarvan een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij wordt daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank zal voorts de wettelijke rente met ingang van 6 februari 2023 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of de proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.300,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 februari 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 19] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 23]
Omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde jegens [naam 23] , zal de rechtbank de benadeelde partij [naam 23] op de voet van artikel 361 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 27]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit.
De vordering is door de verdediging betwist en door de benadeelde partij niet onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de dagwaarde van de telefoon. Daarbij zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 6:97 BW. Zij schat de dagwaarde van de telefoon op € 500,- en zal de vordering in zoverre toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank zal voorts de wettelijke rente met ingang van 11 oktober 2023 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of de proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 27] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 30]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit.
De vordering is door de verdediging betwist en door de benadeelde partij niet onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de dagwaarde van de telefoon en de bijbehorende accessoires. Daarbij zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 6:97 BW. Zij schat de dagwaarde van de telefoon met accessoires op € 600,- en zal de vordering in zoverre toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente met ingang van 14 december 2023 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of de proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 600,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 30] .
Ten aanzien van de overige benadeelde partijen
De vorderingen van de benadeelde partijen [naam 31] , [naam 33] en [naam 32] zal de rechtbank, zoals ook door de verdediging betoogd, niet-ontvankelijk verklaren. Deze benadeelde partijen staan immers niet genoemd op de tenlastelegging van de verdachte.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

9.De inbeslaggenomen voorwerpen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voorts dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 genoemde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, verbeurdverklaren.
Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 36f, 47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de
dagvaardingvoor wat betreft het
onder 2tenlastegelegde
nietig;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
oplichting, meermalen gepleegd;
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vorderingen van de benadeelde partijen
[naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.152,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.152,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
[naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.950,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.950,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 29 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
[naam 5]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.050,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 5] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.050,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 5] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
[naam 7]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.100,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 7] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.100,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 7] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
[naam 9]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 850,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 9] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 850,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 9] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 17 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 11]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 700,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 september 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 11] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 700,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 september 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 11] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 14 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
[naam 17]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil;
[naam 18]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 400,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 18] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 18] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
[naam 19]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.300,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 februari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 19] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.300,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 februari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 19] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 23 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
[naam 23]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil;
[naam 27]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 27] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 27] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
[naam 30]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 600,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 30] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 30] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 12 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
[naam 31] , [naam 33] en [naam 32]
bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoontoestel, goednummer 2978044, Apple.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Pereth, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. N.B. Haverhoek, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2024.

Voetnoten

1.De vordering was aanvankelijk € 2.699,- maar is op de zitting gewijzigd.