ECLI:NL:RBDHA:2024:17674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling met een drugsprobleem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Poolse vreemdeling. De maatregel was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de minister vreesde dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft in beroep aangevoerd dat de maatregel onterecht was, omdat hij niet terug kon naar Polen vanwege zijn drugsprobleem en de ongewenstverklaring die tegen hem was afgegeven. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij ook een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en dat deze voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling, die eerder ongewenst was verklaard, geen rechtmatig verblijf heeft en dat het aan hem was om hulp te zoeken in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd en dat de beroepsgrond van de vreemdeling niet slaagt. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.38867
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.M. Altena-Staalenhoef),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Kruszynski. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Eiser stelt in beroep dat de maatregel van bewaring ten onrechte is opgelegd. Eiser kan niet terug naar Polen, want daar wordt hij niet geholpen met zijn drugsprobleem en het doen van een verzoek voor het intrekken van zijn ongewenst verklaring.
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel rechtmatig is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de zware en lichte gronden niet zijn betwist en dat deze feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Eiser is bij besluit van 14 juli 2017 ongewenst verklaard, waardoor hij hier geen rechtmatig verblijf heeft en mag worden uitgezet naar Polen. In de maatregel is terecht meegewogen dat eiser nu voor de derde keer Nederland is ingereisd terwijl een inreisverbod voor hem geldt en dat het op de weg van eiser had gelegen om zich - voordat hij naar Nederland kwam – op de hoogte te stellen van zijn status en wat hij zou moeten doen om hier rechtmatig te kunnen verblijven Het was en is ook aan eiser zelf om in Polen hulp te zoeken voor zijn problemen. Dat geen hulp voor eiser in Polen voorhanden zou zijn, is niet aannemelijk geworden. De door eiser aangevoerde omstandigheden maken niet dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

5. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 oktober 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.