Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Roemeense nationaliteit. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 21 oktober 2024 was genomen. Tijdens de zitting in Breda was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen bijstand van een advocaat wenste tijdens het gehoor, ondanks dat hij niet was geïnformeerd over de kosteloosheid van rechtsbijstand.
De rechtbank heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel van bewaring vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken en geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien de zware en lichte gronden die door de minister waren aangevoerd. Eiser had geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikte niet over voldoende middelen van bestaan.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest tot het moment van het sluiten van het onderzoek. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.