ECLI:NL:RBDHA:2024:17851
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op grond van onvoldoende onderbouwing van vrees voor vervolging door Boko Haram
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, terecht heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn westerse scholing door Boko Haram werd gezocht. De eiser, geboren in 1989, heeft in zijn asielrelaas gesteld dat zijn familie in 2018 is aangevallen door Boko Haram, maar de rechtbank vindt dat zijn verklaringen hierover niet onderbouwd zijn met objectieve en verifieerbare bronnen. De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn vrees voor vervolging aannemelijk te maken.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezoek van Boko Haram aan zijn ouderlijk huis daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen navraag heeft gedaan bij zijn familie over de vermeende huiszoeking en dat zijn verklaringen over de aanval vaag en summier zijn. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag als ongegrond kan worden beschouwd, en dat de eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos en is openbaar gemaakt op 1 november 2024. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.