ECLI:NL:RBDHA:2024:17875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
NL24.40442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings - Rassa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Algerijnse vreemdeling, was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er onvoldoende zicht was op de uitzetting van eiser naar Algerije. De rechtbank constateerde dat de Algerijnse autoriteiten geen duidelijkheid gaven over het onderzoek dat zij naar eiser deden en dat er geen laissez passer was afgegeven, ondanks eerdere bevestiging van zijn nationaliteit. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen, met ingang van de datum van de uitspraak. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 200,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en zijn de proceskosten vastgesteld op € 1.750,-, te betalen door de minister. De uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings - Rassa, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40442

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper,
en
de Minister van Asiel en Migratie. [1]
(gemachtigde: mr. E. Ozel).

Procesverloop

De minister heeft op 22 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 september 2024 in de zaak NL24.33144 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 september 2024.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat in zijn geval er geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. Het is onduidelijk wat voor onderzoek de Algerijnse autoriteiten doen. De minister had volgens eiser meer moeten doorvragen naar het onderzoek door de Algerijnse autoriteiten.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 18 april 2024 is gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten en dat zijn nationaliteit naar aanleiding van de presentatie op 22 april 2024 is bevestigd. De rechtbank constateert voorts dat er op 20 oktober 2024 een vlucht gepland stond voor eiser, die op 14 oktober 2024 wederom is geannuleerd omdat er geen laissez passer (lp) voor eiser was afgegeven. De minister stelt ter zitting dat sindsdien meerdere keren is gerappelleerd, op individueel en algemeen niveau. De Algerijnse autoriteiten hebben daarop aangegeven dat nader onderzoek noodzakelijk is, maar hebben niet verteld waarnaar onderzoek wordt gedaan. De rechtbank acht het bevreemdend dat, juist nu er vlot lp’s worden afgegeven aan Algerijnen, en bovendien de nationaliteit van eiser middels voornoemde presentatie reeds is bevestigd, de Algerijnse autoriteiten in het geval van eiser terughoudend zijn in de afgifte van een lp en geen inhoudelijke reactie geven op het rappelleren van de minister. De rechtbank constateert daarbij dat het inmiddels de tweede keer is dat een vlucht wordt geannuleerd, omdat geen lp wordt afgegeven. Anders dan in zijn algemeenheid ten aanzien van Algerije mag worden aangenomen, lijken de Algerijnse autoriteiten aldus niet zonder meer bereid om eiser terug te nemen. Gelet op de onduidelijkheid rondom de situatie van eiser, in het bijzonder veroorzaakt door het feit dat de Algerijnse autoriteiten enkel aangeven nader onderzoek te doen, zonder daarbij te verduidelijken waarnaar dan onderzoek wordt gedaan en voorts niet verder reageren op rappels van de minister, is het zicht op uitzetting ten aanzien van eiser naar het oordeel van de rechtbank op dit moment te onzeker. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de maatregel per datum sluiting onderzoek op 31 oktober 2024 onrechtmatig is.
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 31 oktober 2024 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 2 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 200,-.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings - Rassa, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.