ECLI:NL:RBDHA:2024:17985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
NL24.41421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Roemeense nationaliteit. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 9 oktober 2024, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring op 25 oktober 2024 was opgeheven ter fine van uitzetting. Eiser voerde aan dat de maatregel niet correct was uitgereikt en dat hij niet op de hoogte was van de redenen voor zijn bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de informatieplicht niet volledig was nageleefd, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist waren en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41421

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 25 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgeheven ter fine van uitzetting.
Eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 28 oktober 2024 gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 30 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek op 30 oktober gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1990 en heeft de Roemeens nationaliteit.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Informatieplicht
4. Eiser voert aan dat verweerder de maatregel van bewaring niet overeenkomstig artikel 5.3, eerste lid, van het Vb aan hem heeft uitgereikt. Eiser heeft slechts een standaard toelichting in het Engels gekregen met daarin een korte samenvatting van de opgelegde maatregel, maar in die toelichting staan niet de gronden van de maatregel specifiek benoemd. De belangenafweging moet in eisers voordeel uitvallen. Hij moet namelijk op de hoogte zijn van de redenen van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal. Het gaat immers om vrijheidsberoving. Dat de maatregel van bewaring aan de gemachtigde van eiser is verstuurd per e-mail en beroep is ingesteld tegen de maatregel, maakt het voorgaande niet anders.
5. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Op 10 oktober is door de regievoerder ook de informatiefolder in de Engelse taal verstrekt en toegelicht. Eiser heeft ook, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Gronden van de maatregel
6. In het verweerschrift heeft verweerder zware grond 3d laten vallen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a tot en met 3c feitelijk juist zijn, evenals de lichte gronden 4c en 4d. Voor zover nodig zijn deze gronden ook voldoende gemotiveerd en kunnen deze de maatregel van bewaring dragen.
Voortvarend handelen
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn terugkeer naar Roemenië. Verweerder is op 9 oktober 2024 in het bezit gesteld van een geldige Roemeense identiteitskaart. De uitzetting had eerder geëffectueerd kunnen worden.
9. De rechtbank volgt dit betoog van eiser niet. Verweerder heeft in het verweerschrift uitgelegd dat hij op 9 oktober 2024 slechts in het bezit was van een kopie van de identiteitskaart. Dit volgt ook uit het verslag van het vertrekgesprek van 10 oktober 2024. Op diezelfde dag is daarom een Terug- en Overnameverzoek doorgezet naar de Directie Internationale Aangelegenheden. Op 11 oktober 2024 is de LP-aanvraag vervolgens ingediend. Vervolgens is op 15 oktober 2024 de vluchtaanvraag verzonden en zijn de dag daarop de vluchtgegevens ontvangen voor 25 oktober 2024. Op 16 oktober 2024 is er een nationaliteitsbevestiging gekomen van de Roemeense vertegenwoordiging. Omdat de identiteitskaart is gevonden, zal er geen LP opgehaald hoeven te worden.

Slotsom

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.