ECLI:NL:RBDHA:2024:18020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
NL24.15388 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in bestuursrechtelijke procedure

Op 4 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 19 juli 2024, waarin het beroep van de opposanten niet-ontvankelijk was verklaard. De opposanten, vertegenwoordigd door mr. F.A. van den Berg, hebben verzet aangetekend tegen deze beslissing. De rechtbank heeft in deze procedure vastgesteld dat de ingebrekestelling door de opposanten prematuur was ingediend, wat de reden was voor de niet-ontvankelijkheid van hun beroep. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft overwogen dat de opposanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij hun aanvragen op 23 augustus 2023 hebben ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor de aanvragen is begonnen op 28 augustus 2023, zoals bevestigd in de ontvangstbevestigingen en het verweerschrift van de verweerder. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eerdere uitspraak terecht was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de beslissing om de zaak zonder zitting te behandelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15388 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant 1]

V-nummer: [V-nummer 1]
[opposant 2]
V-nummer: [V-nummer 2]
[opposant 3]
V-nummer: [V-nummer 3]
[opposant 4]
V-nummer: [V-nummer 4]
[opposant 5]
V-nummer: [V-nummer 5]
[opposant 6]
V-nummer: [V-nummer 6]
samen: opposanten
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2024 in het geding tussen
opposanten
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij uitspraak van 19 juli 2024 (de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van opposanten niet-ontvankelijk verklaard.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Opposanten hebben niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van opposanten niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend.
2. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het oordeel in de aangevallen uitspraak. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposanten voeren aan dat niet in alle ontvangstbevestigingen van verweerder een ontvangstdatum van 28 augustus 2023 wordt genoemd. In alle ontvangstbevestigingen wordt wel vermeld dat opposanten een beslissing uiterlijk op 23 februari 2024 ontvangen. Dit betekent dat de beslistermijn op 23 augustus 2023 is aangevangen, waardoor de ingebrekestelling niet prematuur is ingediend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In verzet kan alleen worden beoordeeld of de bestuursrechter terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan. Dit betekent dat de beoordeling beperkt is tot de vraag of in de beroepszaak terecht zonder zitting uitspraak is gedaan. Als er in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in het geval van een normale behandeling ook hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Die situatie doet zich in deze zaak niet voor.
5. Opposanten hebben ook in verzet niet aannemelijk gemaakt dat zij de aanvragen op 23 augustus 2023 hebben ingediend. Het is juist dat verweerder niet in alle ontvangstbevestigingen een datum van ontvangst van de aanvraag heeft genoemd. De rechtbank stelt echter vast dat in de ontvangstbevestiging voor de aanvraag voor [opposant 6] wordt vermeld dat de beslistermijn voor de aanvraag is begonnen op 28 augustus 2023. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder in alle zogenaamde ‘legesbrieven’ heeft bevestigd dat de aanvragen zijn ingediend op 28 augustus 2023. In het verweerschrift is ook nogmaals bevestigd dat de aanvragen zijn ingediend op 28 augustus 2023. De omstandigheid dat verweerder zichzelf een kortere, buitenwettelijke, beslistermijn heeft opgelegd en in zijn ontvangstbevestigingen (en in zijn verweerschrift) 23 februari 2024 heeft genoemd als uiterlijke beslisdatum, geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. De lengte van de beslistermijn vloeit immers voort uit de wet.
6. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht tot het kennelijke oordeel is gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk is.
7. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 november 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.