ECLI:NL:RBDHA:2024:18063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
NL24.40794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring ex artikel 59a Vw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een Algerijnse vreemdeling. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en was noodzakelijk geacht vanwege een risico op onttrekking aan toezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel, waaronder het feit dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister terecht geen lichter middel heeft opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak en het risico dat de eiser zich aan de overdracht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40794

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

1. Bij besluit van 18 oktober 2024 (de maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, ook is daar een tolk verschenen. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Ter zitting heeft de minister de zware grond 3k en lichte grond 4e laten vallen.
2.3.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat namelijk een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Op 15 juli 2024 heeft Nederland de Duitse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening. Duitsland heeft dit verzoek op 16 juli 2024 geaccepteerd.
Gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3e, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, al voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden 3a en 4c niet heeft betwist. De rechtbank overweegt dat eiser op 7 september 2024 met onbekende bestemming is vertrokken (3b), dat eiser ter zitting heeft erkend verschillende aliassen te hebben gebruikt (3e) en dat eiser weliswaar beschikt over € 140,-, maar dat dit onvoldoende middelen van bestaan zijn (4d). De rechtbank geeft de minister mee dat voor grond 4d de opmerkingen die zien op het gevaar van eiser voor de openbare orde, overbodig en niet relevant zijn voor de motivering voor het risico op onttrekking. De rechtbank overweegt dat eisers betoog dat uit het Dublinakkoord niet duidelijk blijkt dat eiser degene is die overgedragen dient te worden, niet afdoet aan de feitelijke juistheid dat eiser gebruik heeft gemaakt van verschillende aliassen (3e). Bovendien heeft de minister op de zitting er terecht op gewezen dat bij een Dublin-verzoek vingerafdrukken en een Eurodac-resultaat worden meegestuurd, zodat Duitsland kan controleren dat het om dezelfde persoon gaat. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd.
Had de minister eiser een lichter middel op moeten leggen?
6. Eiser stelt dat de minister hem een lichter middel op had moeten leggen. Hiertoe voert eiser aan dat hij geen vertrektermijn opgelegd heeft gekregen. Ook stelt eiser dat hij zelfstandig naar Duitsland wil vertrekken, als hij daar de gelegenheid voor krijgt. Eiser voert verder aan dat hij desnoods in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel kan verblijven om vanuit daar naar Duitsland te vertrekken.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank en gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken en dat eiser geen inspanningen heeft verricht om te werken aan de overdracht. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat hij geen vertrektermijn heeft gekregen en dat hij in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel geplaatst had kunnen worden. Het overdrachtsbesluit dateert namelijk van 27 augustus 2024 en eiser is op 7 september 2024 met onbekende bestemming vertrokken waardoor plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie feitelijk niet mogelijk was.
6.2.
De rechtbank constateert dat door eiser geen medische omstandigheden kenbaar zijn gemaakt. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum in Rotterdam aanwezig zijn. Deze dienst zal beoordelen in hoeverre de vreemdeling medische zorg
nodig heeft. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is
gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
6.3.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser?
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend handelt door op de derde dag van de inbewaringstelling, 21 oktober 2024, een vertrekgesprek met eiser te voeren.
Ontbreekt het zicht op overdracht binnen redelijke termijn naar Duitsland?
8. De rechtbank is van oordeel dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn bestaat nu de overdracht van eiser is aangekondigd aan de Duitse autoriteiten op 22 oktober 2024 en staat gepland op 6 november 2024.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.