In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eiseres had op 11 september 2023 een aanvraag ingediend om verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, waarop partijen hebben ingestemd en het onderzoek is gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiseres heeft de minister in gebreke gesteld, en de rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. De minister had 90 dagen na ontvangst van de aanvraag om te beslissen, maar deze termijn is met drie maanden verlengd. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het 'first in first out'-principe is vastgesteld voor het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De rechtbank oordeelt dat de minister binnen zestien weken een besluit moet nemen. Tevens wordt de minister verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 437,50, en moet het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na bekendmaking in beroep te gaan bij de Raad van State.