ECLI:NL:RBDHA:2024:18148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
NL24.41557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in asielprocedure

Op 30 augustus 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 13 september 2024 rechtmatig was. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser werkt, aangezien de afwijzing van de asielaanvraag op 9 september 2024 binnen de wettelijke termijn viel. Eiser heeft een lopende asielprocedure, waardoor de minister niet verplicht is om uitzettingshandelingen te verrichten.

Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank kan deze stelling niet volgen, omdat de minister niet gehouden is om uitzettingshandelingen te verrichten tijdens een lopende asielprocedure. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41557

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

1. De minister heeft op 30 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 september 2024 (in de zaak NL24.34246) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 13 september 2024.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
4. Eiser betoogt - samengevat - dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend aan zijn terugkeer werkt. Eiser zit al vijf en een halve maand in vreemdelingenbewaring, heeft daarvoor drie maanden doorgebracht in strafrechtelijke detentie en de laissez-passer (lp) aanvraag van eiser loopt al vanaf 12 maart 2024. Eiser stelt dat er geen sprake is van voortvarend handelen nu het de minister nog niet is gelukt om eiser uit te zetten. Eiser betoogt verder dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen nu hij al geruime tijd in vreemdelingenbewaring zit en de zes maanden termijn overschreden dreigt te worden. Eiser betoogt ten slotte dat hij het onbegrijpelijk vindt waarom de minister hem geen lichter middel oplegt, zoals een meldplicht. Eiser stelt dat hij de uitkomst van zijn asielprocedure in de opvang wil afwachten, dat met een meldplicht het onttrekkingsrisico kan worden beperkt en dat hiermee uiteindelijk hetzelfde doel wordt bereikt.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser werkt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de minister de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen op 9 september 2024. Dit valt binnen de termijn als bedoeld in artikel 59b, tweede lid van de Vw. De rechtbank overweegt dat de minister ten tijde van een lopende asielprocedure niet gehouden is uitzettingshandelingen te verrichten. De stelling van eiser dat de minister onvoldoende voortvarend handelt door hem nog niet uit te zetten kan de rechtbank niet volgen, nu eiser nog een lopende asielprocedure in Nederland heeft.
5.1.
Eiser heeft tegen de afwijzing van de asielaanvraag beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht. Eiser heeft hiermee rechtmatig verblijf, zoals bedoeld in artikel 8 onder h van de Vw. De bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid aanhef en onder c, van de Vw, kon daarom met drie maanden worden verlengd op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw.
5.2.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Daarnaast zijn de zes maanden nog niet zijn verstreken, waardoor de minister nog niet gehouden is een verzwaarde belangenafweging te maken. De rechtbank overweegt verder dat eiser verder ook geen redenen naar voren heeft gebracht waaruit de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen. [1]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.