Op 30 augustus 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 13 september 2024 rechtmatig was. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser werkt, aangezien de afwijzing van de asielaanvraag op 9 september 2024 binnen de wettelijke termijn viel. Eiser heeft een lopende asielprocedure, waardoor de minister niet verplicht is om uitzettingshandelingen te verrichten.
Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank kan deze stelling niet volgen, omdat de minister niet gehouden is om uitzettingshandelingen te verrichten tijdens een lopende asielprocedure. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.