ECLI:NL:RBDHA:2024:18242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
NL24.42526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een Turkse nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en werd opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 6 november 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel de zware als de lichte gronden, niet zijn betwist door eiser en feitelijk juist zijn. Eiser voerde aan dat een lichter middel had moeten worden toegepast, omdat hij in vrijheid had kunnen afwachten op de uitspraak van zijn hoger beroep. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht geen lichter middel heeft toegepast, gezien de voldoende gronden voor de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42526

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ates. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In de maatregel staan als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende gemotiveerd. De gronden kunnen in samenhang bezien de maatregel van bewaring dragen.
4. Eiser voert aan dat een lichter middel had moeten worden toegepast. Hij heeft tegen het overdrachtsbesluit hoger beroep ingesteld en had de uitspraak op het hoger beroep in vrijheid kunnen afwachten. Daarnaast is een neef van eiser inmiddels opgenomen in de nationale procedure en eiser had deze mogelijkheid ook graag gehad. Er is verder geen sprake van een risico op onderduiken.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen lichter middel heeft toegepast. Er zijn immers, zoals hiervoor al vermeld, voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee het significante risico op onderduiken vaststaat. Dat eiser in Nederland zijn procedures wilde afwachten en dat zijn neef wel in de nationale procedure is opgenomen maakt dit niet anders. Uit de verslagen van de vertrekgesprekken van 1 oktober 2024 en 30 oktober 2024 en de maatregel blijkt daarnaast dat een eerder lichter middel ook onvoldoende effectief is gebleken om het vertrek van eiser te realiseren.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.