ECLI:NL:RBDHA:2024:18259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
24.17159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 9 augustus 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij een referent in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt, waarop partijen hebben ingestemd. Het onderzoek is gesloten zonder behandeling op een zitting.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De minister moet binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat deze termijn is verstreken en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Aangezien meer dan twee weken zijn verstreken, is het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de minister verzocht om binnen twee weken een verweerschrift in te dienen, maar de minister heeft dit nagelaten. Gezien de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen, heeft de rechtbank bepaald dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is de minister een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister binnen acht weken een besluit moet nemen, en legt de minister een dwangsom op. Daarnaast worden de proceskosten van eisers vastgesteld op € 437,50, en moet de minister het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17159

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer]

[naam],

V-nummer: [nummer],
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Overwegingen

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 9 augustus 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb staat dat, voor de toepassing van
wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, staat dat een
beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen
(artikel 2u, eerste lid, Vw). De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is gegrond.
7. De rechtbank heeft bij bericht van 19 september 2024 de minister verzocht binnen
twee weken, dus uiterlijk op 3 oktober 2024, een verweerschrift in het digitale dossier in te dienen. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen en bezwaarschriften in nareisprocedures bij de minister. In deze procedure heeft de minister geen duidelijkheid geboden over de verwachte termijn waarop het dossier in behandeling zal worden genomen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op de aanvraag van eisers.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat
de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.
9. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de
minister op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eisers hebben verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen, de minister binnen
acht weken een besluit op de aanvraag moet nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de minister verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in door eisers gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De minister moet ook het griffierecht aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eisers verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.