In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 4 oktober 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij een referent in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt, waarop partijen hebben ingestemd. Het onderzoek is gesloten zonder behandeling op een zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eisers hebben de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld, en de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, en dat de minister uiterlijk vóór 30 mei 2025 een beslissing op de aanvraag moet nemen.
De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50 en draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eisers te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en legt de minister de verplichting op om vóór 30 mei 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.