In deze zaak heeft eiser op 10 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 12 april 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 30 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft op 29 juli 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Artikel 6:2 van de Awb stelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb bepaalt dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra een bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, maar dat in dit geval de beslistermijn is opgeschort vanwege de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat de wettelijke beslistermijn nog niet was aangevangen. Hierdoor was de ingebrekestelling niet geldig en kon er geen beroep wegens niet tijdig beslissen worden ingediend. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.