ECLI:NL:RBDHA:2024:18263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
NL24.18806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne

In deze zaak heeft eiser op 10 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 12 april 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 30 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft op 29 juli 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Artikel 6:2 van de Awb stelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb bepaalt dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra een bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen, maar dat in dit geval de beslistermijn is opgeschort vanwege de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne.

De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat de wettelijke beslistermijn nog niet was aangevangen. Hierdoor was de ingebrekestelling niet geldig en kon er geen beroep wegens niet tijdig beslissen worden ingediend. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18806

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 10 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij brief van 12 april 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 30 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
3. De minister heeft op 29 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

5. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
6. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra een bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
7. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
8. Op grond van artikel 43a, eerste lid, van de Vw, wordt in afwijking van artikel 42, eerste lid, het besluit op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ten aanzien van vreemdelingen die tijdelijke bescherming genieten, uiterlijk zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming gegeven.
9. De minister heeft in het verweerschrift aangegeven dat eiser onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne 2001/55/EG (de Richtlijn) valt. De rechtbank deelt dit standpunt. Aangaande de afwijkende beslistermijn als gevolg van deze tijdelijke bescherming is artikel 17 van de Richtlijn van belang. De uitwerking hiervan staat in artikel 43a van de Vw, zoals onder rechtsoverweging 8. is vermeld.
10. Op dit moment is de werkingsduur van de Richtlijn verlengd tot in ieder geval
4 maart 2026. [1] De beslistermijn van de aanvragen van de vreemdelingen, zoals eiser, die onder deze Richtlijn vallen, is daarmee opgeschort tot - in ieder geval - 4 maart 2026. De ingebrekestelling is door eiser ingediend op 12 april 2024. Op dat moment was de wettelijke beslistermijn nog niet aangevangen en evenmin verstreken. De ingebrekestelling van eiser is daarmee prematuur ingediend en is niet geldig. Zonder geldige ingebrekestelling kan geen beroep wegens niet tijdig beslissen worden ingediend.
11. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars. rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1836.