ECLI:NL:RBDHA:2024:18308
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en divergentie in rechtspraak
Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 3 oktober 2024. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant had verzet aangetekend, maar verzocht niet om een zitting. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, zoals toegestaan onder artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.
De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van de opposant prematuur was ingediend. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In het verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het eerdere oordeel. De opposant voerde aan dat er divergentie was in de rechtspraak, waarbij verschillende zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag anders oordeelden over de verlenging van de beslistermijn in asielzaken met de WBV 2023/3. De rechtbank concludeerde echter dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere uitspraak, aangezien de argumenten van de opposant niet wezenlijk anders waren dan die in de eerdere procedure.
De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de uitspraak van 3 oktober 2024. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.