In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die niet in aanmerking komt voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie heeft op 16 januari 2024 besloten dat verzoeker niet in aanmerking komt voor opschorting van vertrek. Dit besluit is bevestigd in een bestreden besluit van 20 maart 2024, waartegen verzoeker beroep heeft ingesteld. De zitting vond plaats op 9 juli 2024, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar verzoeker en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De voorzieningenrechter heeft op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een andere zaak (NL24.12547) waarin het beroep van verzoeker gegrond is verklaard. Hierdoor is de mogelijkheid voor een voorlopige voorziening niet meer aan de orde, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Tevens heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker, vastgesteld op € 875,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.