ECLI:NL:RBDHA:2024:18312
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en divergentie in rechtspraak
Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen de eerdere uitspraak van 3 oktober 2024. In die uitspraak werd het beroep van de opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant had verzet aangetekend, maar verzocht niet om een zitting. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, zoals toegestaan onder artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.
De rechtbank heeft in de beoordeling van het verzet vastgesteld dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. De rechtbank benadrukte dat artikel 8:54 van de Awb vereenvoudigde afdoening mogelijk maakt als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. In het verzet werd enkel beoordeeld of er redelijke twijfel bestond over de eerdere uitspraak. De opposant voerde aan dat er divergentie was in de rechtspraak, waarbij andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag anders oordeelden over de verlenging van de beslistermijn in asielzaken met de WBV 2023/3. De rechtbank oordeelde echter dat deze divergentie geen aanleiding gaf voor twijfel over de eerdere uitspraak.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het verzet ongegrond was en dat de uitspraak van 3 oktober 2024 in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.