In deze zaak hebben eisers op 27 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinsleden van een reeds in Nederland verblijvende persoon. Na het uitblijven van een besluit hebben eisers op 27 maart 2024 beroep ingesteld, waarop de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en de minister opdroeg om binnen acht weken een besluit te nemen. De minister heeft op 9 april 2024 de aanvragen van enkele eisers ingewilligd, maar de aanvraag van een andere eiser werd afgewezen. Deze eiser heeft vervolgens op 7 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Op 24 mei 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels een besluit had genomen. Het beroep tegen de besluiten van 9 april 2024 is kennelijk ongegrond, omdat eisers geen inhoudelijke gronden hebben ingediend tegen deze besluiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.