ECLI:NL:RBDHA:2024:18318
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met betrekking tot WBV 2023/3 en divergentie in rechtspraak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 7 november 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 3 oktober 2024. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft verzet aangetekend, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord, waardoor de rechtbank zonder zitting uitspraak kon doen op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.
De rechtbank heeft in de beoordeling van het verzet vastgesteld dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen redelijke twijfel bestond over de eerdere uitspraak en dat de argumenten van de opposant, die verwees naar divergentie in de rechtspraak, niet voldoende waren om aan te tonen dat de eerdere uitspraak onterecht was. De rechtbank heeft eerder in gelijke zin geoordeeld over de WBV 2023/3 en heeft geen aanleiding gezien om de eerdere uitspraak te herzien.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en de uitspraak van 3 oktober 2024 in stand gelaten. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.