Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Procesverloop
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Beslissing
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. A. Hadfy-Kovacs. De minister had eerder op 25 november 2022 de aanvraag afgewezen en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Verzoeker had in januari 2023 een voorlopige voorziening aangevraagd, die eerder was toegewezen door de rechtbank in Roermond.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker belang had bij het afwachten van de beslissing op zijn bezwaar in Nederland. De minister had zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening in de bezwaarfase. Gezien de omstandigheden, waaronder de noodzaak voor de minister om opnieuw te beslissen op het bezwaar, werd het verzoek om voorlopige voorziening opnieuw toegewezen. De rechtbank verbood de uitzetting van verzoeker tot vier weken na de beslissing op zijn bezwaar.
Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoeker, vastgesteld op basis van het besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter droeg de minister op om binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.