Uitspraak
Beschikking op het op 31 juli 2023 ingekomen verzoekschrift van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage,
Procedure
[naam 1] aanwezig. De ambtenaar heeft bij zijn brief van 27 september 2024 laten weten niet op de zitting te verschijnen.
Verzoek
’s-Gravenhage en de inschrijving gelast van de hiervoor bedoelde Canadese uitspraak in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van ’s-Gravenhage;
Feiten
31 maart 2021 ondertekend.
“(…)3. I consent to relinquish my entitlement to parentage of [minderjarige] in favour of [verzoeker 2] AND [verzoeker 1] , the Intended Parents.4. I consent to a Final Order declaring that I am not a parent of [minderjarige] and that the Intended Parents named in the Surrogacy Agreement, [verzoeker 2] AND [verzoeker 1] , are the parents of [minderjarige] .(…)”.
“(…)6.0 THIS COURT DECLARES pursuant to The Family Maintenance Act that:
Beoordeling
Canadese beslissing en Canadese geboorteakte(s) naar hun aard vatbaar voor opname in de registers van de burgerlijke stand?” worden besproken.
Kamerstukken II1995/96, 24649, nr. 3(hierna: MvT), blijkt dat de wetgever destijds, bij het bepalen van de term “moeder” van het kind ook heeft stilgestaan bij de bijzondere wijzen van voortplanting. De MvT zegt daarover op pagina 7:
De moeder van het kind is de vrouw die het kind heeft gebaard, ook als het genetische materiaal waaruit het kind is ontstaan, niet van haar afkomstig is. Het gaat mij te ver om, nu er technische mogelijkheden tot embryodonatie zijn voor alle gevallen het vaste uitgangspunt ten aanzien van het moederschap te vervangen door een vermoeden van moederschap dat zonodig door de vrouw die het kind heeft gebaard of het kind en eventueel door de vader kan worden ontkracht. Het gegeven dat de vrouw op deze wijze een kind wilde krijgen, de zwangerschap en de geboorte vormen voor deze opvatting voldoende grondslag.” Er is destijds, dus al in 1995, door de wetgever nagedacht over een mogelijkheid om het vaste uitgangspunt dat de moeder van het kind altijd de vrouw is uit wie het kind geboren is, te verlaten. Daar is weliswaar vanaf gezien, maar het idee dat de moeder een ander kan zijn, was geaccepteerd.
naar hun aardvatbaar zijn voor opname in de registers van de burgerlijke stand, zoals bedoeld in artikel 1: 26 BW.
overeenkomstig artikel 1:25 BWde inschrijving van een daarvoor in aanmerking komende, in het buitenland opgemaakte akte in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage kan gelasten. Zoals hiervoor is overwogen biedt artikel 1:25 BW geen grondslag om de akte van [minderjarige] te laten inschrijven in een Nederlands register van de burgerlijke stand, zodat de rechtbank de ambtenaar niet op grond van deze bepaling kan gelasten de vervangende geboorteakte van [minderjarige] in te schrijven.
13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6095. Verzoekers zijn van mening dat uit deze uitspraak van de Hoge Raad kan worden opgemaakt dat, als er een verklaring wordt afgegeven op grond van artikel 1:26 BW, dit een zelfstandige grond oplevert voor inschrijving. Lokale regels over inschrijving zijn dan niet meer leidend voor de vraag of inschrijving moet plaatsvinden, aldus verzoekers.
“Dit onderstreept eveneens dat de verklaring voor recht op zichzelf staat ten opzichte van de daadwerkelijke vermelding in een register van de burgerlijke stand van het feit waarop de verklaring betrekking heeft”en verderop in dezelfde rechtsoverweging. dat
“de strekking van de regeling van art. 1:26 BWA niet is de daadwerkelijke opneming van het desbetreffende feit in een register van de burgerlijke stand te bewerkstelligen, maar de vaststelling te verkrijgen van de geldigheid van dat rechtsfeit jegens een ieder”.
4 januari 2023 en van deze beschikking in het gezagsregister kan worden gemaakt.
Beslissing
’s-Gravenhage;