ECLI:NL:RBDHA:2024:18385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
NL24.38516 en AWB24/15547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van het COa

Op 8 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een Syrische asielzoeker, beroep heeft ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser was eerder negatief in beeld gekomen door meerdere incidenten, waaronder geweld tegen medebewoners. Het COa had besloten om eiser te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en de minister had een maatregel van vrijheidsbeperking opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat het COa op goede gronden had besloten tot de plaatsing van eiser in de HTL, en dat de vrijheidsbeperkende maatregel terecht was opgelegd. Eiser's argumenten over motiveringsgebrek en de impact van zijn gedragingen werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren, maar oordeelde dat de minister in de proceskosten van eiser moest worden veroordeeld vanwege een gebrek in de ondertekening van de maatregel. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38516 en AWB 24/15547

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2024 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. Bij besluit van 5 september 2024 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
1.1.
Bij besluit van 5 september 2024 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.2.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB24/15547) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.38516) beroep ingesteld.
1.3.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De minister heeft de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van 21 oktober 2024 opgeheven.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Bestreden besluiten

2. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 5 september 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Eiser verblijft sinds 24 mei 2023 in de opvang van het COa en is al meermaals negatief in beeld geweest. Eiser heeft meerdere incidenten veroorzaakt, waaronder negenmaal verwijtbaar brandgevaar, elfmaal agressie en geweld tegen personen fysiek en tweemaal agressie en geweld tegen personen verbaal. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen verschillende acties ondernomen om positieve gedragsverandering bij eiser teweeg te brengen. Zo zijn er correctiegesprekken gevoerd, leermaatregelen opgelegd en is er aan eiser een time-out opgelegd. Deze maatregelen hebben volgens het COa niet geleid tot gedragsverbetering.
2.1.
Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact. Eiser heeft namelijk op 3 september 2024 onder invloed van alcohol met een medebewoner gevochten. Hij heeft deze bewoner vier keer in het gezicht geslagen met gebalde vuist. Daarnaast heeft hij een andere medebewoner met een stoel op zijn rug geslagen. Eiser is tijdens dit gevecht zijn tas verloren. Vervolgens kwam hij bij de receptie om zijn tas op te halen. Hij reageerde daarbij agressief op de COa-medewerkers en beveiligers. Eiser sloeg om zich heen met zijn armen en volgde de instructies van de beveiliging niet op. Het COa heeft uiteindelijk de politie ingeschakeld en de in het gezicht geslagen medebewoner heeft aangifte gedaan van mishandeling. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
3. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 5 september 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 5 september 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.

Het beroep ten aanzien van het plaatsingsbesluit

Standpunten eiser
4. Eiser betoogt dat het plaatsingsbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en gebrekkig is gemotiveerd. Eiser voert hiertoe aan dat de omschrijving van het incident in het plaatsingsbesluit niet overeenkomt met de beschrijving van het incident in de bijlage bij het plaatsingsbesluit. In het plaatsingsbesluit wordt namelijk aangegeven dat eiser de medebewoner met gebalde vuist vier keer in het gezicht geslagen zou hebben, terwijl in de bijlage hier niks over wordt vermeld. Ook het vervolg van het incident, dat eiser slaande bewegingen zou hebben gemaakt naar COa-medewerkers en beveiligers, wordt niet genoemd in de bijlage, maar is wel opgenomen in het plaatsingsbesluit. Verder betoogt eiser dat niet valt in te zien, waarom aan de verklaringen van de medebewoners, meer waarde wordt gehecht dan aan zijn verklaringen. De medewerkers van het COa hebben het incident zo geformuleerd dat het lijkt alsof zij bij het incident aanwezig waren, terwijl dit niet het geval was. Volgens eiser is er daarmee sprake van een motiveringsgebrek.
4.1.
Eiser betoogt verder dat het incident ten onrechte is aangemerkt als een incident met zeer grote impact. Daarvoor heeft eiser de volgende redenen. In de eerste plaats was het letsel bij de medebewoner zo gering dat eiser niet is aangehouden. De andere medebewoner had geen zichtbaar letsel waardoor geen aangifte tegen eiser is gedaan. Daarnaast heeft eiser niemand geraakt toen hij slaande bewegingen om zich heen maakte. Verder is zijn gedrag te kwalificeren als dronkenmansgedrag, omdat hij onder invloed was van alcohol. Tot slot stelt de gemachtigde van eiser op de zitting dat de maatregel eerder dan de opgelegde dertien weken is opgeheven.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zoals ook uiteengezet onder 2.1. volgt uit de verslaglegging van het COa dat eiser op 3 september 2024 fysiek geweld heeft gebruikt tegen een medebewoner, waarbij deze medebewoner letsel in het gezicht heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de vaststelling, dat op een aantal punten de beschrijving van het incident in het bestreden besluit uitgebreider is dan in de bijlage bij het besluit, niet leidt tot een gebrek in de besluitvorming. Eiser heeft namelijk de mogelijkheid gehad zijn zienswijze op het incident te delen en deze is ook door het COa meegenomen in de besluitvorming. De stelling van de gemachtigde van eiser op de zitting dat de verslaglegging in het bestreden besluit uit de lucht kwam vallen, volgt de rechtbank dan ook niet. Verder overweegt de rechtbank dat uit de besluitvorming duidelijk naar voren komt dat de COa-medewerkers niet aanwezig waren bij het incident tussen eiser en de twee medebewoners. Dat eiser stelt dat meer waarde is gehecht aan de verklaringen van de medebewoners dan aan de verklaringen van eiser, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor al is overwogen heeft het COa de zienswijze van eiser meegenomen voordat een besluit is genomen over de op te leggen maatregel. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiser niet concreet aan kunnen geven waarom getwijfeld zou moeten worden aan de verklaringen van de twee medebewoners. Bovendien hebben de COa-medewerkers wel zelf waargenomen dat eiser slaande bewegingen om zich heen heeft gemaakt op het moment dat hij zijn tas kwam halen bij de receptie. De visie van eiser op het incident maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het COa de verklaringen van de medebewoners niet bij het feitenonderzoek heeft mogen betrekken of voor waar aan heeft mogen nemen. De beroepsgrond faalt.
5.1.
De rechtbank overweegt dat het COa op goede gronden tot plaatsing van eiser in de HTL heeft besloten, omdat het incident terecht is gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact. Er is namelijk sprake van een incident waarbij meermaals geslagen is en een medebewoner fysiek letsel heeft opgelopen in het gezicht. Ook heeft eiser met een stoel tegen iemands rug geslagen. Daarnaast hebben de medewerkers van het COa zich aangetast gevoeld in hun veiligheidsgevoel. De omstandigheden die eiser in beroep heeft aangevoerd, zijn onvoldoende om anders te oordelen. Dat eiser stelt dat hij niet is aangehouden, dat één van de twee medebewoners geen letsels had, de beveiligers niet zijn geraakt en dat hij verkeerde onder invloed van alcohol, maakt namelijk nog niet dat de impact niet zeer groot is geweest. Daar komt bij dat eiser sinds zijn intreding in de opvang van het COa al meermaals negatief in beeld is geweest. Deze eerdere incidenten zijn door eiser niet betwist. De rechtbank gaat daarom uit van de opeenstapeling van incidenten zoals het COa die heeft weergegeven in het plaatsingsbesluit en hierboven onder 2. zijn opgesomd. Dat de maatregel inmiddels is opgeheven, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dit gegeven doet namelijk niets af aan de impact van het incident. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.2.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.

Het beroep ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel

Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
6. Eiser betoogt dat de maatregel van vrijheidsbeperking onbevoegd is ondertekend. Zo is de maatregel ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl sinds 2 juli 2024 de minister van Asiel en Migratie de bevoegde instantie is. Eiser stelt dat dit niet alleen een zorgvuldigheidsgebrek oplevert maar duidt op slordigheid aan de kant van de minister. De wisseling in bevoegdheid heeft namelijk al ruim twee maanden voor oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel plaatsgevonden.
6.1.
De minister erkent dat er sprake is van een gebrek in de ondertekening. De minister heeft verzocht dit gebrek te passeren. De minister van Asiel en Migratie heeft namelijk het besluit voor haar rekening genomen en eiser stelt niet welk belang er is geschonden.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel van vrijheidsbeperking ten onrechte vermeldt dat deze is genomen namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in plaats van de (sinds 2 juli 2024 bevoegde) minister van Asiel en Migratie. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 februari 2007 [1] , van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De maatregel van vrijheidsbeperking is namelijk wel ondertekend door een ambtenaar die daartoe bevoegd was. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
7. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
7.1.
Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Gelet op het geconstateerde gebrek onder overweging 6.2. is er aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 8 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.