ECLI:NL:RBDHA:2024:18389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
NL24.38522 en AWB24/15548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van het COA

Op 8 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, een Syrische asielzoeker, beroep heeft ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser was op 15 september 2024 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na een incident waarbij hij zich agressief en dreigend opstelde richting COA-medewerkers met een mes in zijn hand. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COA op goede gronden heeft besloten tot deze plaatsing, gezien de ernst van het incident en de eerdere gedragingen van eiser die als zeer problematisch zijn gekwalificeerd. Eiser betwistte de feiten en stelde dat hij geen bedreiging had willen uiten, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen niet voldoende waren om aan de verslaglegging van het COA te twijfelen. De rechtbank verklaarde zowel het beroep tegen het plaatsingsbesluit als het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond, en oordeelde dat de maatregelen gerechtvaardigd waren in het belang van de openbare orde en veiligheid. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep tegen het plaatsingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38522 en AWB 24/15548

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2024 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. Bij besluit van 15 september 2024 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
1.1.
Bij besluit van 15 september 2024 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.2.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/15548) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.38522) beroep ingesteld.
1.3.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Bestreden besluiten

2. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 15 september 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Eiser verblijft sinds 20 februari 2024 in de opvang van het COa en is al meermaals negatief in beeld geweest. Eiser heeft driemaal de huisregels overtreden waarbij verwijtbaar brandgevaar is gecreëerd en zich op 12 september 2024 agressief gedragen tegenover medewerkers van het COa. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen verschillende acties ondernomen om positieve gedragsverandering bij eiser teweeg te brengen. Zo zijn er gesprekken gevoerd en is er aan eiser een time out opgelegd. Deze maatregelen hebben volgens het COa niet geleid tot gedragsverbetering.
2.1.
Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact. Het COa heeft het incident op 13 september 2024 als volgt beschreven. Drie medewerkers van het COa liepen naar de kamer van eiser om aan hem een time-out op te leggen naar aanleiding van een eerder incident dat plaats had gevonden op 12 september 2024. De medewerkers van het COa hebben meermaals op de deur hadden geklopt, maar eiser deed niet open en de deur bleek gebarricadeerd. Uiteindelijk deed eiser de deur wel open, maar weigerde hij mee te werken aan de time-out maatregel die de medewerkers aan eiser kwamen opleggen. Eiser werd emotioneel en begon te schreeuwen. Eiser pakte drie messen uit een kastje, deed zijn shirt uit, sloeg zichzelf op de borst en zette één van de messen aan zijn keel. Eiser stapte hierbij dreigend op de medewerkers van het COa af en vertoonde fysiek en verbaal agressief gedrag. Twee medewerkers van het COa wisten eiser enigszins te kalmeren. Een medewerkster van het COa voelde zich genoodzaakt de politie in te schakelen voor haar bescherming. De politie is met vijf auto’s ter plaatse gekomen en volgens het COa bevestigt dit de ernst van de situatie. Eiser werd door de politie in hechtenis genomen. Omdat eiser medewerking aan de time-out maatregel weigerde, stelt het COa dat een lichtere maatregel geen effect zou hebben. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa ook geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa, wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
3. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 15 september 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt uit het plaatsingsbesluit van het COa van 15 september 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten eiser
4. Eiser betoogt dat het plaatsingsbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en gebrekkig is gemotiveerd. Eiser betwist het incident zoals in het plaatsingsbesluit geformuleerd door het COa. Eiser stelt dat hij eten aan het bereiden was en hierbij fruit stond te schillen, toen er op de deur werd geklopt. Eiser is met het mesje in zijn hand naar de deur gelopen om de deur te openen. Eiser stelt niet de intentie te hebben gehad om te bedreigen en had toevallig het mesje nog in zijn hand. Eiser voert verder aan dat hij in tegenstelling tot de verslaglegging van het COa, maar één mesje in zijn hand had en niet drie. Eiser stelt dat de andere messen die in de kamer lagen van zijn kamergenoten waren. Eiser had niet de intentie om de medewerkers van het COa iets aan te doen en er is dan ook niemand aangeraakt of gewond geraakt bij het incident. Eiser betoogt verder dat hij de dag voorafgaand aan het incident ziek was en erge kiespijn had, waardoor hij graag naar de tandarts wilde. De omstandigheid dat er vijf politieauto’s arriveerde zegt volgens eiser niets over de ernst van de situatie zoals in het plaatsingsbesluit wordt gesteld, dit dient niet aan eiser te worden toegerekend. Verder stelt eiser dat hij al was gekalmeerd voordat de politie arriveerde en dat dit erop duidt, dat de situatie niet zodanig ernstig was als in het plaatsingsbesluit wordt gesteld. Uit de verslaglegging van het incident volgt volgens eiser niet dat hij is aangehouden door de politie. Eiser stelt tot slot dat plaatsing in de HTL een te zware bestraffing is en het plaatsingsbesluit geen stand kan houden.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. Op de zitting heeft de gemachtigde van het COa aangegeven dat ten overvloede in het bestreden besluit is opgenomen dat de inzet van vijf politievoertuigen de ernst van de situatie bevestigden. Dit is namelijk volgens de gemachtigde van het COa niet relevant voor de zwaarte van het incident. De rechtbank begrijpt dat het COa dit argument uit het bestreden besluit niet langer handhaaft. Dit betekent dat de rechtbank hier geen oordeel meer over hoeft te geven, omdat dit argument geen onderdeel meer is van het plaatsingsbesluit.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zoals ook uiteengezet onder 2.1. volgt uit de verslaglegging van het COa dat eiser op 13 september 2024 zich met een mes in zijn hand agressief en bedreigend heeft opgesteld richting medewerkers van het COa. De verklaringen van eiser dat hij het mesje toevallig nog in zijn hand had, dat het maar één mes was en hij niet de intentie had om iemand iets aan te doen, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de door het COa geschetste gang van zaken. Daar komt bij dat eiser in zijn zienswijze bij het COa heeft aangegeven dat hij zich niet alles goed kan herinneren en daar op de zitting aan heeft toegevoegd dat het allemaal erg snel ging. De rechtbank is van oordeel dat de vaststelling dat op één punt de beschrijving van het incident in het bestreden besluit uitgebreider is dan in de bijlage bij het besluit, niet leidt tot een gebrek in de besluitvorming. Dat in het bestreden besluit staat dat eiser is aangehouden, terwijl dit niet is beschreven in de bijlage bij het bestreden besluit, leidt niet tot een gebrek in de besluitvorming. Eiser betwist namelijk niet dat hij is aangehouden. Daarmee is die vaststelling in het bestreden besluit feitelijk juist. De beroepsgrond faalt.
5.2.
Ook is de rechtbank van oordeel dat het incident terecht is aangemerkt als een incident met zeer grote impact. Daarvoor vindt de rechtbank van belang dat eiser het mesje op zijn keel heeft gezet en tegen de COa-medewerkers riep ‘wie gaat mij van de locatie afzetten’. Daarna bleef eiser, met het mesje langs zijn heup, op een COa medewerker afstappen, terwijl zij achteruit bleef lopen, waarbij hij zei ‘als ik iets wil doen, dan doe ik dat’. Deze dreigende situatie had een zeer grote impact op de veiligheid van de betrokkenen. Dat eiser stelt dat het niet zijn intentie is geweest om iemand te bedreigen, maakt zijn gedragingen en de impact daarvan niet anders. Daarnaast stelt eiser dat hij was gekalmeerd op het moment dat de politie ter plaatse kwam. Ook daarvan vindt de rechtbank dat dit niets afdoet aan de impact van de handelingen van eiser voorafgaand aan dat moment. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de COa-medewerkers bij eiser langskwamen om aan hem een time-out op te leggen vanwege een eerder incident waarbij hij ook agressief gedrag en een dreigende houding vertoonde. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.3.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
6. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
6.1.
Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 8 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.