ECLI:NL:RBDHA:2024:18427
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking asielvergunning en terugkeerbesluit in verband met strafrechtelijke veroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, afkomstig uit Kosovo, en de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 16 december 2022 besloten om de asielvergunning van de eiser in te trekken, alsook een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor tien jaar opgelegd. Dit besluit was gebaseerd op de strafrechtelijke veroordeling van de eiser voor een poging tot doodslag, gepleegd op 11 juni 2020, waarvoor hij een gevangenisstraf van 24 maanden had gekregen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 12 juni 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.
De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van de asielvergunning alleen kan plaatsvinden indien de vreemdeling is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar vormt voor de gemeenschap. De rechtbank heeft daarbij de arresten van het Hof van Justitie van 6 juli 2023 betrokken en de uitspraak van 28 februari 2024, waarin de voorwaarden voor de kwalificatie van een misdrijf als 'bijzonder ernstig' zijn uiteengezet. De rechtbank concludeert dat de poging tot doodslag in dit geval niet kan worden gekwalificeerd als een bijzonder ernstig misdrijf, omdat de opgelegde straf aan de onderkant van de gebruikelijke strafeisen ligt en niet voldoet aan de criteria die door het Hof van Justitie zijn gesteld.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, gezien de intrekking van de verblijfsvergunning. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.