In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2024 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van twee Moldavische Roma, die hun aanvragen hadden ingediend op 22 november 2023. De aanvragen werden door de minister van Asiel en Migratie op 22 juli 2024 afgewezen als ongegrond. De eisers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. C.G. Matze, voerden aan dat terugkeer naar Moldavië hen zou blootstellen aan schendingen van artikel 3 van het EVRM, gezien hun leeftijd, gezondheidsproblemen en de structurele discriminatie die zij als Roma ondervinden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 oktober 2024, waarbij eisers telefonisch deelnamen en een tolk aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de identiteit en nationaliteit van de eisers geloofwaardig zijn, de door hen ervaren discriminatie niet zodanig ernstig is dat dit hen in een situatie van vervolging plaatst. De rechtbank stelde vast dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun bestaansmogelijkheden in Moldavië zodanig beperkt zijn dat zij niet kunnen functioneren in de maatschappij. De rechtbank wees erop dat de door eisers aangehaalde rapporten over de situatie van Roma in Moldavië niet specifiek genoeg waren om hun persoonlijke omstandigheden te onderbouwen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen, omdat de eisers niet konden aantonen dat zij een reëel risico op ernstige schade liepen. De beroepen werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.