ECLI:NL:RBDHA:2024:18496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL24.41892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en werd opgelegd op 25 oktober 2024. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 29 oktober 2024 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was.

Tijdens de zitting op 6 november 2024 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring was opgelegd op basis van verschillende zware en lichte gronden, waaronder het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats. Eiser heeft enkele van deze gronden betwist, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden feitelijk juist waren en dat de minister voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet effectief zou zijn.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de maatregel van bewaring op geen enkel moment onrechtmatig was en heeft het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41892

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 29 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Kanaan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1992.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond op onderduiken. In de maatregel staan als zware gronden vermeld [1] dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Verweerder heeft ter zitting zware grond 3f laten vallen.
5. Eiser betwist zware grond 3k. Hij heeft wel medewerking verleend en zich beschikbaar gehouden op zijn kamer. Dit blijkt ook uit whatsapp berichten. Verder stelt eiser dat een lichter middel had moeten worden opgelegd.
6. Eiser heeft de zware gronden 3a en 3m en de lichte gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onderduiken. Voornoemde zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de zware grond 3k behoeft derhalve geen nadere bespreking.
7. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat een lichter middel onvoldoende effectief zal zijn. Met de gronden is voldoende gemotiveerd dat er sprake is van een significant risico op onderduiken. In een eerder stadium is reeds een lichter middel toegepast door middel van een meldplicht en het voeren van vertrekgesprekken. Dit heeft niet geleid tot het vertrek van eiser naar Zweden. Eiser heeft onvoldoende inspanningen verricht om zelfstandig naar Zweden terug te keren. Dat uit whatsappberichten blijkt dat hij wel heeft meegewerkt is onvoldoende onderbouwd. Deze berichten zijn ook niet overgelegd.
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.