ECLI:NL:RBDHA:2024:18540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL24.17297 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 november 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 9 september 2024, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 19 april 2024 beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep prematuur was, omdat de termijn van veertien dagen na de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Op 21 oktober 2024 heeft de opposant verzet ingesteld tegen deze uitspraak, zonder te verzoeken om een zitting.

De rechtbank heeft in het verzet beoordeeld of er redelijke twijfel bestond over de eerdere uitspraak. De opposant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de ingebrekestelling op 5 april 2024 was ingediend, terwijl deze op 4 april 2024 was ingediend. De rechtbank erkende dat de datum van de ingebrekestelling verkeerd was vastgesteld, maar concludeerde dat dit geen invloed had op de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening van de zaak. De wettelijke beslistermijn was namelijk pas geëindigd op 5 april 2024, waardoor de ingebrekestelling te vroeg was ingediend.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17297 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),

En uitspraak in de beroepszaak tussen

Opposant
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Opposant heeft op 19 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Bij uitspraak van 9 september 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van opposant met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak op 21 oktober 2024 verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroep prematuur was ingesteld en de termijn van veertien dagen na de ingebrekestelling nog niet was verstreken.
2. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het oordeel in de aangevallen uitspraak. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert aan dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de ingebrekestelling is ingediend op 5 april 2024. De ingebrekestelling is namelijk ingediend op 4 april 2024. In verzet is ter onderbouwing van dat standpunt een faxbevestiging overgelegd.
4. De rechtbank volgt eiser dat er ten onrechte van is uitgegaan dat de ingebrekestelling is ingediend op 5 april 2024 en dat dit 4 april 2024 had moeten zijn. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding voor het oordeel dat niet tot een uitspraak met vereenvoudigde afdoening kon worden gekomen. De wettelijke beslistermijn is in het geval van eiser namelijk pas geëindigd op 5 april 2024. Verweerder had tot en met 4 april 2024 de gelegenheid om op de aanvraag van eiser te beslissen. Gelet hierop is de ingebrekestelling te vroeg ingediend. Daarmee is nog steeds niet voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Over dat oordeel is dan ook geen redelijke twijfel mogelijk.
5. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.