In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 22 september 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hiermee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.
Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen, waardoor eiseres geen griffierecht hoeft te betalen. De rechtbank stelt vast dat de minister niet tijdig heeft beslist op de aanvraag, en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De termijn voor de minister om te beslissen is verstreken, en het beroep is daarom gegrond.
De rechtbank legt de minister een termijn van 90 dagen op om alsnog een beslissing te nemen, te rekenen vanaf het moment dat de aanvraag ter hand wordt genomen. De minister heeft aangegeven de aanvraag in februari 2025 in behandeling te kunnen nemen, wat betekent dat de minister vóór 2 mei 2025 een beslissing moet nemen. Tevens wordt de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister tot 2 mei 2025 de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat de minister een dwangsom moet betalen. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.