In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 7 juli 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hiermee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen, waardoor eisers geen griffierecht hoeven te betalen. De rechtbank stelt vast dat de minister niet tijdig heeft beslist op de aanvraag en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Het beroep is daarom gegrond.
De rechtbank bepaalt dat de minister uiterlijk vóór 1 april 2025 een beslissing op de aanvraag van eisers moet nemen. Tevens wordt de minister een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en draagt de minister op om vóór 1 april 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.