ECLI:NL:RBDHA:2024:18597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/09/673334 / JE RK 24-1768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugd- en zorgrecht

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. De minderjarige is sinds januari 2022 uit huis geplaatst in een vrijwillig kader, maar door een verslechterde verstandhouding tussen de moeder en de woonvoorziening is het niet langer mogelijk om de hulpverlening en plaatsing in het vrijwillig kader voort te zetten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de opvoedingscapaciteiten van de moeder niet in balans zijn met de opvoedbehoeften van de minderjarige, wat leidt tot een ernstig bedreigde ontwikkeling van het kind. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad onderschreven en geoordeeld dat de minderjarige intensieve hulpverlening nodig heeft, die niet kan worden geboden in de huidige thuissituatie. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar verleend, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/673334 / JE RK 24-1768
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter tot een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, 'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.I. Zaad te 's-Gravenhage.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft bij het [instelling] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in de kleinschalige woonvoorziening [instelling] voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad heeft het verzoek ter zitting gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat de opvoedingscapaciteiten van de moeder en de opvoedbehoeften van [de minderjarige] niet in balans zijn. [de minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid, veiligheid en structuur en heeft dat op dit moment onvoldoende, waardoor zij kindsignalen laat zien, verdrietig is en zich op school opstandig gedraagt. De Raad heeft zorgen over de bestaande onduidelijkheid rondom het contact tussen [de minderjarige] en de moeder maar ook over de onduidelijkheid bij [de minderjarige] over haar opgroeiperspectief. [de minderjarige] woont sinds januari 2022 in vrijwillig kader in het [instelling] . De moeder zag in dat dit in het belang van [de minderjarige] was en gunde haar deze plek tot haar achttiende. Er was een vaste structuur van contact- en logeermomenten met/bij de moeder. De komst van de nieuwe partner van de moeder heeft deze structuur veranderd, doordat de moeder nu ook soms bij hem verblijft en haar aandacht en aanwezigheid meer moet verdelen. Dat maakt dat er een nieuwe balans moet worden gevonden. De moeder reageert impulsief en haar partner is weinig ondersteunend doordat hij geen contact met de hulpverlening wenst. Doordat er momenteel geen contact is tussen de moeder en het [instelling] , kunnen er geen afspraken gemaakt worden met de moeder (en haar partner) over de omgang met [de minderjarige] . De Raad ziet dat de moeder enerzijds moe is van alle hulpverleners en bemoeienis van de professionals om haar heen, maar ziet ook dat de moeder intensieve hulp nodig heeft voor zowel praktische zaken als de opvoeding van haar dochter. [de minderjarige] is ontdaan dat de logeerweekenden niet doorgaan. Ze is verdrietig en trekt zich terug van de groep. Gelet op de zorgen die er zijn verzoekt de Raad [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. De komende tijd moet onderzocht worden of de thuissituatie bij de moeder en haar partner voldoende veilig is voor [de minderjarige] om te logeren. Om dit te kunnen bereiken is het van belang dat de jeugdbeschermer een vertrouwensband opbouwt met zowel de moeder als [de minderjarige] . Op korte termijn zouden er al duidelijke afspraken gemaakt kunnen worden over de bezoek- en logeerweekenden van [de minderjarige] en de moeder, tot er meer duidelijkheid is over de woonsituatie van de partner van moeder. Verder dient er ook zicht te komen op de omgang tussen [de minderjarige] en de vader en moet onderzocht worden of die omgang uitgebreid kan worden of niet. De Raad verzoekt daarnaast een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, om de plaatsing bij [instelling] te formaliseren.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder hoopt dat de omgang met [de minderjarige] snel weer hervat kan worden. Zij heeft haar de afgelopen drie maanden niet gezien. Volgens het [instelling] mocht de omgang geen doorgang vinden van de preventieve jeugdbeschermer en de preventieve jeugdbeschermer zegt iets anders. Hierdoor weet de moeder niet wie zij moet geloven en heeft zij wantrouwen jegens hulpverleners. Voor de moeder is het van groot belang dat zij betrokken wordt bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling, dat er duidelijk met haar gecommuniceerd wordt en dat zij serieus genomen wordt.
4.2.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. In het preventieve kader is het niet gelukt om in contact te komen met de moeder en afspraken te maken. Het is daarom noodzakelijk dat de hulpverlening in gedwongen kader wordt ingezet. De gecertificeerde instelling hoopt dat het gaat lukken om een vertrouwensband met de moeder op te bouwen. De preventieve jeugdbeschermer heeft al een afspraak gemaakt om met de moeder en het [instelling] in gesprek te gaan, zodat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] snel hervat kan worden.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] woont al geruime tijd – sinds januari 2022 – in het [instelling] . Zij kampt met kind eigen problematiek en heeft daardoor een bovengemiddelde opvoedbehoefte. De moeder is niet in staat om [de minderjarige] de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig heeft. Bij het [instelling] krijgt [de minderjarige] de (professionele) begeleiding die zij nodig heeft. Zij ervaart rust en stabiliteit in het [instelling] en komt toe aan haar ontwikkelingstaken. Hoewel het erop leek dat de hulpverlening en plaatsing van [de minderjarige] in het vrijwillig kader gecontinueerd kon worden, is de verstandhouding tussen het [instelling] en de moeder dusdanig verslechterd dat dit geen optie meer. De kinderrechter vindt het zeer zorgelijk dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] de afgelopen maanden stil is komen te liggen, zeker nu [de minderjarige] hier veel last van heeft. De kinderrechter is van oordeel dat er een jeugdbeschermer bij [de minderjarige] betrokken moet worden die toezicht houdt op haar ontwikkeling en ervoor zorgt dat de juiste hulpverlening voor haar en de moeder wordt ingezet. De jeugdbeschermer dient met voortvarendheid te kijken naar het hervatten van de omgang met de moeder. Daarnaast moet er ook zicht komen op de omgang tussen de vader en [de minderjarige] en moet er duidelijkheid worden verschaft aan [de minderjarige] over haar opvoedperspectief. Nu duidelijk is dat [de minderjarige] niet bij de moeder kan wonen, zij intensieve hulpverlening nodig blijft houden en de relatie tussen de moeder en de hulpverlening verstoord is, acht de kinderrechter de verzochte duur van één jaar voor beide kinderbeschermingsmaatregelen passend en geboden. De kinderrechter zal het verzoek, waartegen geen verweer is gevoerd, dan ook toewijzen als verzocht.
5.3.
De kinderrechter heeft ter zitting begrepen dat de samenwerking tussen de moeder en de preventief jeugdbeschermer moeizaam is verlopen. De moeder heeft uitgelegd dat haar weigerende houding te maken heeft met een wantrouwen jegens hulpverleners. Zij heeft het gevoel niet serieus genomen te worden. De kinderrechter drukt alle partijen op het hart om de komende tijd met elkaar in gesprek te (blijven) gaan, zodat er een vertrouwensrelatie opgebouwd kan worden. Van de moeder wordt wel verwacht dat zij meewerkt aan de hulpverlening, transparant is en inzicht geeft in haar (opvoed)situatie.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 23 oktober 2024 tot 23 oktober 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 23 oktober 2024 tot 23 oktober 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024 door mr. M. de Kleine, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 6 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.