ECLI:NL:RBDHA:2024:18610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
23/6277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een maatregel op grond van de Participatiewet wegens verwijtbaar ontslag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen een maatregel opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, op basis van artikel 18, vierde lid onder a, van de Participatiewet (Pw). De maatregel, die is opgelegd bij besluit van 29 maart 2023, houdt in dat de bijstandsuitkering van eiseres met 100% wordt verlaagd voor de duur van één maand, verspreid over drie maanden. Dit besluit werd gehandhaafd na een bezwaarprocedure, waarbij het college concludeerde dat eiseres verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden.

Eiseres, die sinds 17 juni 2019 een bijstandsuitkering ontvangt, was in dienst bij Duinrell als frontofficemedewerker. Na twee werkdagen werd zij ontslagen vanwege gedragingen die in strijd waren met de bedrijfsregels, waaronder roken in bedrijfskleding en ongepast telefoongebruik. Eiseres betwistte de verwijtbaarheid van haar ontslag en stelde dat zij niet adequaat was geïnformeerd over de bedrijfsregels. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres, door niet in gesprek te gaan met Duinrell na haar ontslag, niet heeft voldaan aan haar verplichting om haar werk te behouden.

De rechtbank concludeert dat het college terecht de maatregel heeft opgelegd, aangezien eiseres door eigen toedoen is ontslagen en niet heeft aangetoond dat er dringende redenen waren om de maatregel te matigen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6277 Pw

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. de Jongh),
en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mustafic).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de maatregel op grond van artikel 18, vierde lid onder a, van de Participatiewet (Pw).
1.2.
Verweerder heeft deze maatregel bij besluit van 29 maart 2023 (het primaire besluit) opgelegd. Deze strekt tot verlaging van de bijstandsuitkering van eiseres met 100 % voor de duur van één maand, verspreid over drie maanden. Bij besluit van 17 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt sinds 17 juni 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. In oktober 2022 is met eiseres een trajectplan opgesteld, met afspraken gericht op het vinden van werk. Op 13 maart 2023 is eiseres voor bepaalde tijd in dienst getreden bij Duinrell te Wassenaar als frontofficemedewerker voor vakantiegasten op oproepbasis.
3. Op 14 maart 2023 was haar eerste werkdag en op 16 maart 2023 haar tweede. Op de tweede werkdag heeft de teammanager eiseres ontslagen. In de e-mail van 23 maart 2023 gericht aan de werkconsulent van eiseres heeft de voormalig manager bij Duinrell het volgende geschreven over het ontslag: “Hierbij de punten waarom we met Nathalie van den Berg zijn gestopt. Hierop is zij meerdere keren aangesproken.
- Roken met bedrijfskleding in het zicht van gasten
- Facetimen in de receptie
- Bellen in de receptie (telefoongebruik is daar niet toegestaan).”.
4. De werkconsulent heeft direct na het ontslag contact opgenomen met de voormalig manager bij Duinrell voor een terugkoppeling. Op 20 maart 2023 heeft de werkconsulent eiseres uitgenodigd voor een gesprek met de voormalig manager bij Duinrell. Eiseres heeft geweigerd aan dit gesprek deel te nemen.
5. Verweerder heeft eiseres vervolgens bij primair besluit een maatregel opgelegd strekkende tot verlaging van de uitkering met 100 % voor de duur van één maand, omdat eiseres heeft verzuimd alles binnen haar vermogen te doen om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden. Verweerder heeft de verlaging verspreid over drie maanden. Eiseres is door de maatregel van 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023 voor € 398,55 per maand gekort op haar uitkering.
6. Verweerder heeft de maatregel gehandhaafd bij het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Verweerder heeft de maatregel gebaseerd op artikel 18, vierde lid onder a, Pw en op artikel 10a van de Afstemmingsverordening PW, IOAW en IOAZ Gemeente Voorschoten 2015 (hierna: de Afstemmingsverordening). De maatregelwaardige gedraging bestaat volgens verweerder uit het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, door na twee werkdagen te zijn ontslagen. Het ontslag is te wijten aan de volgende gedragingen van eiseres: roken in bedrijfskleding en telefoneren bij de receptie. Verweerder heeft meegewogen dat eiseres niet in is gegaan op het aanbod om (nogmaals) in gesprek te gaan met Duinrell. Daardoor heeft eiseres voorkomen dat Duinrell toch verder met haar wilde gaan. Volgens verweerder is het gedrag van eiseres verwijtbaar. Zij had op de hoogte kunnen en moeten zijn van het personeelsreglement, dat onlosmakelijk verbonden is met haar arbeidsovereenkomst (artikel 12 van de oproepovereenkomst). Er zijn geen dringende redenen aangevoerd op grond waarvan de maatregel gematigd zou moeten worden. Verweerder heeft rekening gehouden met eiseres door de maatregel over drie maanden uit te smeren, zo voert hij aan.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de maatregel. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat haar ontslag bij Duinrell haar kan niet worden verweten. Zij betwist niet dat ze heeft gerookt, maar zij stelt dat zij dit niet in het zicht van gasten heeft gedaan, en ook was haar bedrijfskleding niet zichtbaar omdat ze een jas droeg. Bovendien had niemand haar gewezen op de plek waar ze wel mocht roken. Toen zij door een collega werd aangesproken heeft ze daar direct gehoor aan gegeven. Eiseres betwist ook niet dat zij heeft gebeld met haar privételefoon, maar zij stelt dat de receptieruimte niet geopend was voor gasten op dat moment. Bovendien had zij op dat moment nog geen verdere werkinstructies gekregen van de collega die haar inwerkte. Eiseres stelt ook dat zij bij haar indiensttreding niet adequaat geïnformeerd was over de bedrijfsregels rondom roken en het gebruik van een privételefoon. De eisen uit het personeelsreglement zijn niet in haar arbeidsovereenkomst overgenomen maar staan vermeld op een aparte website. Dat ze van het personeelsreglement geen kennis heeft genomen, kan daarom niet volledig op haar worden afgewenteld. Verder vindt eiseres dat de reden voor haar ontslag heel eenzijdig is belicht. De genoemde reden zou volgens eiseres buiten de proeftijd nooit voor ontslag hebben gezorgd.
9. De rechtbank verwerpt hetgeen eiseres stelt en overweegt daartoe als volgt.
9.1.
Ingevolge artikel 18, vierde lid onder a, Pw, verlaagt het college in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden.
9.2.
Ingevolge artikel 18, vijfde lid, Pw verlaagt het college de bijstand met 100 % voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, Pw vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De verordening kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
9.3.
De verordening is de eerder genoemde Afstemmingsverordening. In artikel 10a, eerste lid van de Afstemmingsverordening is bepaald dat bij het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, Pw, de verlaging 100 procent bedraagt van de bijstandsnorm gedurende één maand. Daarnaast heeft verweerder artikel 10b van de Afstemmingsverordening toegepast, ter uitvoering van de maatregel.
9.4.
Het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom is het in beginsel aan de bijstandverlenende instantie, in dit geval verweerder, om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan. Verweerder moest dus aannemelijk maken dat eiseres de verplichting in artikel 18, vierde lid onder a, Pw niet is nagekomen. Verweerder is daarin geslaagd.
9.5.
Op basis van de informatie van de voormalig manager bij Duinrell heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiseres door eigen toedoen is ontslagen. Blijkens de e-mail van 23 maart 2023 is zij herhaaldelijk aangesproken op de in overweging 3 genoemde gedragingen. Na de eerste keer aangesproken te zijn door een collega op het roken en het gebruik van een privételefoon, was eiseres in ieder geval op de hoogte van de bedrijfsregels. Uit de e-mailcorrespondentie in het dossier blijkt verder dat eiseres op 16 maart 2023, de dag van haar ontslag, al aan haar werkconsulent heeft bericht dat zij geen motivatie meer kon opbrengen om (bij Duinrell) te blijven. De werkconsulent heeft eiseres diezelfde dag bericht dat zij nog even geen conclusies moest trekken en dat er contact gezocht zal worden met Duinrell. Het gesprek dat de werkconsulent daarna had gepland voor eiseres met Duinrell was, blijkens de e-mail van 20 maart 2023, bedoeld om de gebeurtenissen te bespreken die tot haar ontslag hebben geleid en om te bespreken hoe zij eventueel met elkaar verder konden gaan. Eiseres heeft aangegeven dat zij absoluut niet terug ging. Door te weigeren nog met Duinrell in gesprek te gaan, heeft eiseres haar ontslag niet aangevochten en voorkomen dat nog nadere afspraken gemaakt konden worden met Duinrell. Dit maakt dat eiseres zich niet heeft ingezet om haar baan bij Duinrell te behouden. Dit kan eiseres worden verweten, zodat eiseres de verplichting tot het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid uit artikel 18, vierde lid onder a, Pw, niet is nagekomen. [1] Hetgeen eiseres verder heeft gesteld, doet daar niet aan af. Verweerder heeft de bijstand terecht verlaagd overeenkomstig de Afstemmingsverordening.

Conclusie en gevolgen

10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres krijgt ook niet het betaalde griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 14 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk deze uitspraak van 25 mei 2021 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2021:1266.