In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 20 januari 2024 een asielaanvraag ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 19 april 2024 aan eiser meegedeeld dat hij in de nationale procedure wordt opgenomen, waarbij de beslistermijn in deze procedure vijftien maanden bedraagt. Eiser heeft de minister op 14 augustus 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en heeft op 9 september 2024 beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De rechtbank verwijst naar artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. Aangezien de beslistermijn nog niet was verstreken, voldoet het beroep niet aan de vereisten van de Awb.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier M.C. Drenten-Boon, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.