ECLI:NL:RBDHA:2024:18636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.34415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door de rechtbank Den Haag wegens onvoldoende sociale en economische binding met Afghanistan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Afghaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf om haar zoon in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 9 augustus 2023, en het bezwaar daartegen werd op 6 augustus 2024 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 5 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de verweerder aanwezig was, maar de referent en de gemachtigde van eiseres niet.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij sociale en economische binding met Afghanistan heeft. De rechtbank legt uit dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij tijdig zal terugkeren naar Afghanistan na haar verblijf in Nederland. Eiseres voerde aan dat zij een woning bezit en zorg draagt voor haar minderjarige kinderen, maar de rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze stellingen te onderbouwen.

De rechtbank wijst erop dat de verweerder een ruime beoordelingsmarge heeft bij het beoordelen van de feiten en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de visumaanvraag, zonder dat er reden is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34415

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de Minister van Buitenlandse zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een visum kort verblijf bij haar zoon, [naam] , referent.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 9 augustus 2023 afgewezen. Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 6 augustus 2024 het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en is bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Referent en de gemachtigde van eiseres zijn, met kennisgeving, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de visumaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
5. Eiseres heeft op 12 juli 2023 een aanvraag ingediend tot afgifte van een visum voor kort verblijf voor een bezoek aan referent. Hij is haar zoon.
5.1.
Verweerder heeft het visum geweigerd omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten, nu zij haar binding, sociaal en economisch, met Afghanistan onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
6. Uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de EU volgt dat verweerder over een ruime beoordelingsmarge beschikt bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van de weigeringsgronden uit artikel 32, eerste lid, van de Visumcode van toepassing is. [1] Dat betekent dat het bestreden besluit door de rechtbank slechts terughoudend kan worden getoetst. Zij beoordeelt of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het Schengengebied te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het gevraagde visum.
Vestigingsgevaar
7. Voor de vraag of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toetst verweerder de sociale en economische binding van de aanvrager met zijn land van herkomst. Naarmate de binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toe- of afnemen. Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding met Afghanistan dusdanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
Economische binding met Afghanistan
8. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert - kort samengevat - het volgende aan. Eiseres stelt dat zij de economische binding met Afghanistan heeft aangetoond nu zij een woning heeft. Een vrouw die in Afghanistan woont, onder het regime van de Taliban, heeft geen rechten. Zij mag niet zonder begeleiding van een man alleen over straat gaan, laat staan dat zij, buiten de gewassen die zij op haar eigen stuk grond verbouwt, elders inkomen kan verwerven. Verweerder heeft de lat te hoog gelegd en ten onrechte geen economische binding aangenomen.
8.1.
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de Visumcode [2] op het standpunt dat het op de weg van eiseres ligt om de benodigde documenten te verstrekken om haar stelling te onderbouwen. Eiseres heeft geen benodigde informatie ingediend of documenten waaruit het bezit van een woning zou blijken. Verder blijkt uit het visum aanvraagformulier en de vragenlijst visumaanvraag dat eiseres werkloos is en dat ze huisvrouw is. De economische binding is daarom onvoldoende aangetoond.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiseres het gestelde onvoldoende heeft onderbouwd. Eiseres verricht verder ook geen betaalde arbeid, althans daarvan is niet gebleken. De moeilijke positie voor vrouwen in Afghanistan is ter zitting door verweerder onderkend. Verweerder heeft eiseres toch mogen tegenwerpen dat zij inspanningen had moeten verrichten om de benodigde informatie omtrent het bezit van de woning in te dienen. Zoals hiervoor is vermeld, is het aan eiseres om de tijdige terugkeer naar Afghanistan aannemelijk te maken.
Sociale binding met Afghanistan
9. Eiseres stelt dat er sociale binding met Afghanistan is en dat die bestaat uit twee kinderen waarvan het jongste kind minderjarig is [3] , een moeder, een zus en een halfzus. Er is daarom ten onrechte geen sociale binding aangenomen. Het minderjarige kind heeft eiseres hard nodig en heeft de directe zorg over haar. Dit is ten onrechte niet betrokken door verweerder. De overgelegde identiteitskaarten van de twee dochters [4] die in Afghanistan verblijven, tonen dezelfde achternaam als die van referent aan zodat een begin van bewijs is gegeven. Daar had verweerder rekening mee moeten houden. Het is in Afghanistan moeilijk om aan documenten te komen. Op dit punt verkeert eiseres in bewijsnood en biedt medewerking aan een DNA-onderzoek. Er wonen ook nog twee kinderen van eiseres in Europa, te weten Nederland en Zwitserland. Eiseres wenst graag referent te bezoeken en heeft meer sociale binding met Afghanistan vanwege haar door wonende minderjarige dochter. Tijdige terugkeer is dan ook gewaarborgd.
9.1.
Verweerder stelt zicht op het standpunt dat niet is gebleken van sociale binding, nu niet is gebleken dat eiseres de zorg heeft voor andere directe familieleden of in staat zou zijn om hen te onderhouden. De in bezwaar overgelegde identiteitskaarten, waarvan eiseres stelt dat deze van haar in Afghanistan wonende kinderen zijn, leiden verweerder niet tot een ander oordeel, omdat niet met objectief verifieerbare bewijsstukken is aangetoond dat dit daadwerkelijk de kinderen van eiseres zijn. Daar komt bij dat uit de identiteitskaarten blijkt dat de dochters ieder een andere achternaam hebben, namelijk Hashemi en Hashimi, die ook weer verschilt met de achternaam van eiseres. Het enkel overleggen van identiteitskaarten is onvoldoende om aan te tonen dat het de kinderen van eiseres zijn. Daarom is niet gebleken van een achterblijvend gezin waarvoor eiseres de verantwoordelijkheid draagt. De gestelde familiebanden zijn daarom onvoldoende onderbouwd. [5] Ook is niet gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres dwingen tijdig terug te keren.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres de sociale binding met Afghanistan niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe heeft verweerder erop mogen wijzen dat niet is aangetoond dat eiseres de zorg draagt over haar minderjarige kind of over andere familieleden of in staat is om hen te onderhouden. Eiseres heeft namelijk geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij zorg- en opvoedtaken verricht. De overgelegde identiteitskaarten heeft verweerder onvoldoende mogen vinden nu daaruit niet is af te leiden of de daarin vermelde personen ook daadwerkelijk de dochters van eiseres zijn. Verweerder heeft dan ook af kunnen zien van het aanbieden van een DNA-onderzoek. Ook is niet gebleken dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar het land van herkomst terug te keren. Van bewijsnood op dit punt is niet gebleken nu niet is gebleken dat door eiseres al het mogelijke is gedaan om in het bezit te komen van de benodigde documenten.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale en economische binding heeft met Afghanistan dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
10.1.
Nu de hiervoor besproken weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig kan dragen, behoeft de andere weigeringsgrond geen bespreking meer.
Heeft verweerder af kunnen zien van het horen?
11. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen. Er hadden meer vragen kunnen worden gesteld over de sociale en economische binding. Eiseres had vragen over de zorg voor haar kinderen kunnen beantwoorden en ze had haar woonsituatie kunnen uitleggen. Er is onzorgvuldig gehandeld door verweerder nu is afgezien van het horen.
11.1.
Ook deze beroepsgrond kan niet slagen. Verweerder heeft eiseres niet hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [6] Gelet op de motivering van het besluit en op hetgeen door eiseres is aangevoerd (en overgelegd) in de bezwaarfase, heeft verweerder kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.
Kan het beroep op artikel 8 van het EVRM [7] slagen?
12. Eiseres wil referent graag zien, die zelf niet naar Afghanistan kan gaan omdat sprake is van objectieve belemmeringen vanwege zijn asielaanvraag. Eiseres handhaaft haar betoog dat dan ook sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM door de visumaanvraag af te wijzen.
12.1.
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de Werkinstructie 2020/16 [8] op het standpunt dat van schending met artikel 8 van het EVRM geen sprake is. Er is immers vestigingsgevaar. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij slechts tijdelijk haar familie wil bezoeken. Daarom wordt er vanuit gegaan dat zij langdurig verblijf wenst bij haar familie. Dan ligt een aanvraag voor toelating en verblijf in de rede.
12.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Mede gelet op wat hiervoor is overwogen over het vastgestelde vestigingsgevaar heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de afwijzing van de visumaanvraag voor kort verblijf niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijft heeft kunnen afwijzen. Er bestaat geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerd publicatie
op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Arrest van 19 december 2013 in zaak C-84/12, ECLI:EU:C:2013:862.
2.Artikel 14, eerste lid, onder d, en bijlage II van Verordening (EG) nr. 810/2009 van 13 juli 2009.
3.15 jaar oud.
4.Identiteitskaart van [naam] , geboren op [geboortedatum] en van [naam] , geboren op [geboortedatum] .
5.Verweerder wijst in dit verband op bijlage II (niet-limitatieve lijst van bewijsstukken), onder B (documenten aan de hand waarvan het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten kan worden getoetst), punt 5 (bewijs van integratie in het land van verblijf: familiebanden; beroepssituatie) van de Visumcode.
6.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
7.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 van het EVRM.