In de zaak tussen verzoekster, een Afghaanse nationaliteit, en de Minister van Asiel en Migratie, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister op 20 september 2024 niet-ontvankelijk was verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 5 november 2024, waarbij verzoekster, haar gemachtigde, en de gemachtigde van de minister aanwezig waren, evenals een tolk.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van vandaag, in de gelijktijdige behandeling van de bodemzaak (zaaknummer NL24.37534), geoordeeld dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, aangezien er al een uitspraak is gedaan op het beroep. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft de minister wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, vastgesteld op € 875,-. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de kosten voor de rechtsbijstand zijn berekend op basis van de ingediende verzoekschrift en de zitting.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. F. Aissa, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.