ECLI:NL:RBDHA:2024:1866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser op basis van ongeloofwaardigheid van seksuele geaardheid en veilig land van herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2024, wordt het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1997, diende op 27 november 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 6 december 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet op de zitting verschijnen, maar de gemachtigde wel contact heeft met eiser. De staatssecretaris stelt dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank oordeelt echter dat er in dit specifieke geval wel procesbelang is en gaat over tot inhoudelijke beoordeling.

Eiser stelt dat hij homoseksueel is en dat hij in Marokko is mishandeld vanwege zijn seksuele geaardheid. De staatssecretaris acht de homoseksualiteit van eiser ongeloofwaardig en stelt dat Marokko als veilig land van herkomst geldt, waar geen reëel risico op vervolging bestaat. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn oordeel en concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Marokko een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, oordelend dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38358

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997. Hij heeft op 27 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 6 december 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaaknummer NL23.38359, op 12 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de kennelijke ongegrondheid van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er procesbelang?
3. De staatssecretaris heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De staatssecretaris heeft hierbij verwezen naar de brief die hij op 2 januari 2024 aan de rechtbank heeft gezonden, met de mededeling dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en zich sindsdien niet meer heeft gemeld. Ter onderbouwing van dit standpunt is eveneens op 2 januari 2024 een bijlage overlegd waaruit volgt dat het COa eiser op 8 december 2023 heeft geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken. Op 27 december heeft DT&V onder de activiteit code ‘Einde vertrekprocedure’, bevestigd dat eiser op 8 december 2023 is geregistreerd als ‘Zelfstandig de woonruimte verlaten’.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat zij voorafgaand aan de zitting niet van deze informatie op de hoogte was. Op de zitting is gebleken dat de stukken waar de staatssecretaris aan refereert enkel in het zaaknummer van de voorlopige voorziening zijn geüpload. [1] Ook heeft de rechtbank in het zaaknummer van de voorlopige voorziening geen melding gekregen dat er nieuwe processtukken zijn toegevoegd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er procesbelang is.
Toetsingskader
3.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat wanneer de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. De vreemdeling heeft in dat geval geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Dit is alleen anders als een vreemdeling laat weten dat hij nog contact met zijn gemachtigde heeft en dus nog steeds prijs stelt op de door hem verzochte bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft en waar hij verblijft. En dat de gemachtigde nog contact heeft met de vreemdeling over de voortgang van de procedure en de keuzes die daarin moeten worden gemaakt. [2]
Oordeel van de rechtbank
3.3.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser en zijn gemachtigde niet op de zitting zijn verschenen. De gemachtigde van eiser heeft op 8 januari 2024 een bericht in het digitale dossier geplaatst met de mededeling dat hij nog wel contact heeft met eiser, maar dat hij niet naar de zitting wenst te komen. Vandaar het verzoek om de zaak schriftelijk af te doen. Op 11 januari 2024 heeft de gemachtigde van eiser wederom een bericht in het digitale dossier geplaatst met het verzoek aan de rechtbank om te bevestigen dat de zaak schriftelijk wordt afgedaan, omdat eiser niet naar de zitting zal komen. Hierop heeft de rechtbank op 11 januari 2024 – middels een bericht in het digitale dossier – gereageerd. Hierbij is medegedeeld dat de rechtbank heeft kennisgenomen van het bericht dat gemachtigde en eiser niet bij de mondelinge behandeling op 12 januari 2024 aanwezig zullen zijn. En dat de behandeling van het beroep op de zitting doorgang vindt.
3.4.
Gelet op het feit dat de rechtbank niet op de hoogte was van de stukken over het vertrek met onbekende bestemming van eiser - voorafgaand aan de zitting - heeft zij in de berichten van gemachtigde van 8 januari en 11 januari 2024 op dat moment geen aanleiding gezien om aan te nemen dat eiser met onbekende bestemming zou zijn vertrokken. Evenmin is daarom aanleiding gezien om de gemachtigde van eiser voorafgaand aan de behandeling ter zitting vragen te stellen over het vertrek van eiser. De rechtbank heeft daarom enkel de informatie van gemachtigde dat er nog wel contact is met eiser en kan daarom niet toetsen of eiser nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en of er nog contact is met de gemachtigde over de voortgang van de procedure en de keuzes die daarin moeten worden gemaakt.
Conclusie
3.5.
Gelet op de bovenstaande omstandigheden en het procedureverloop neemt de rechtbank in dit (specifieke) geval procesbelang aan en gaat zij over tot de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – samengevat – ten grondslag dat hij homoseksueel is en dat er in 2021 een incident is gebeurd. Eiser was bij iemand thuis in de stad [plaatsnaam] waar zij het gezellig hadden met elkaar. Vervolgens kwamen de buren daarachter waarna zij zijn mishandeld, geslagen en bedreigd met de dood.
4.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Seksuele geaardheid;
- Problemen vanwege seksuele geaardheid.
Hoewel eiser zijn identiteit niet met documenten heeft aangetoond acht de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De staatssecretaris acht de relevante elementen ‘Seksuele geaardheid’ en ‘Problemen vanwege seksuele geaardheid’ ongeloofwaardig. De geloofwaardigheid van de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Hierbij betrekt de staatssecretaris ook dat eiser afkomstig is uit Marokko, dat is aangemerkt als een veilig land van herkomst. [3] Dat Marokko is aangewezen als een veilig land van herkomst betekent namelijk dat een algemeen rechtsvermoeden geldt dat vreemdelingen die uit Marokko komen geen internationale bescherming nodig hebben.
Op het feit dat Marokko kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst geldt een uitzondering voor verschillende groepen mensen, waaronder lhbti’s. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt of dat hij tot een uitzonderingscategorie behoort. Hier is eiser volgens de staatssecretaris niet in geslaagd.
Heeft de staatssecretaris de homoseksuele geaardheid en de daardoor ontstane problemen ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn homoseksualiteit ten onrechte ongeloofwaardig acht. Het is overduidelijk dat eiser homoseksueel is en hij heeft hier voldoende over verklaard. In de periode van 2017 tot 2021 ontdekte eiser – mede door het kijken naar homoseksueel erotisch beeldmateriaal – dat hij op mannen valt. Hij heeft vervolgens in Marokko contact gezocht met een man en afgesproken in een hotel in de stad [plaatsnaam]. Hierna is eiser echter door een groep van circa vijf mensen aangevallen en gevlucht, waardoor hij geen contact meer met de man heeft gehad. In 2021 heeft eiser in Turkije voor het eerst seksueel contact gehad met een man, hij wist toen zeker dat hij homoseksueel is. Het raakt eiser dat hij in Marokko met niemand over zijn homoseksuele geaardheid kan praten en hij ervaart hier stress en psychische klachten van. De angst dat iemand erachter zou komen maakt dat eiser naar Nederland is gevlucht. In Nederland ervaart eiser veiligheid en vrijheid. In [plaatsnaam] heeft hij een man ontmoet waarmee hij seksueel contact heeft gehad. Ook bevindt hij zich op datingssites voor mannen. Hier ontmoette hij een homoseksueel stel uit [plaatsnaam], wie hij heeft bezocht en waar hij seksueel contact mee heeft gehad. Ter onderbouwing legt eiser chatberichten en gecensureerde foto’s over.
Toetsingskader
5.1.
In de werkinstructie 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd wordt ingegaan op het onderzoek dat de IND doet naar de geloofwaardigheid van de lhbti-gerichtheid. In het horen en beslissen betrekt de IND de volgende thema’s:
- Privéleven;
- Huidige en voorgaande relatie, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti groepen;
- Contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;
- Discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst.
Deze thema’s zijn geen checklist, maar geven een richting aan. Het zwaartepunt in de beoordeling ligt over het algemeen bij de beantwoording op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst en hoe de ervaringen van de vreemdeling in dat algemene beeld passen.
Wat vindt de rechtbank?
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat de homoseksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig wordt geacht. In reactie op de door eiser ingediende zienswijze heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat eiser enkel en niet nader onderbouwd stelt dat hij een authentiek verhaal heeft, voldoende heeft verklaard over zijn seksuele geaardheid, niet wisselend, vaag of summier heeft verklaard, voldoende inzichtelijk heeft verklaard hoe hij op mannen viel en dat zijn gebrek aan kennis over lhbti-organisaties niets zegt over zijn geaardheid, maar dat eiser dit niet inhoudelijk heeft onderbouwd of weerlegd.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de beroepsfase de motiveringen van de staatssecretaris uit het voornemen en uit het bestreden besluit wederom niet gemotiveerd heeft betwist.
Eiser betoogt enkel dat zijn homoseksuele geaardheid overduidelijk is en daarom geloofwaardig moet worden geacht. Hierbij verwijst de rechtbank naar het betoog van eiser onder 5. Hiermee heeft eiser echter niet concreet onderbouwd en weerlegd waarom de staatssecretaris in het voornemen en vervolgens in reactie op de zienswijze in het bestreden besluit ten onrechte tot het standpunt zou zijn gekomen dat zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig wordt geacht. Voor zover eiser in beroep over de geloofwaardigheid van zijn relaas heeft gesteld dat de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden geschouwd, stelt de rechtbank vast dat eiser de standpunten van de staatssecretaris in het bestreden besluit evenmin gemotiveerd heeft betwist. De enkele verwijzing naar de zienswijze, biedt geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet op de ingenomen standpunten mocht stellen. De staatssecretaris heeft verder op de zitting het standpunt ingenomen dat de door eiser overlegde chatberichten, screenshots en foto’s niet maken dat zijn homoseksuele geaardheid geloofwaardig is. De rechtbank volgt dit standpunt en meent dat de inhoud van deze berichten en foto’s – die de seksuele activiteiten van eiser onderbouwen – geen afbreuk doet aan de door de staatssecretaris niet ten onrechte vaststelde ongeloofwaardigheid. Eiser heeft hiermee evenmin de standpunten van de staatssecretaris uit het bestreden besluit gemotiveerd betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris het reële risico op ernstige schade vanwege de homoseksuele geaardheid ten onrechte onderkend?
6. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Marokko een reëel risico loopt op ernstige schade. Hij kan door zijn familie of de mensen uit de samenleving worden mishandeld of gedood. Daarnaast zal hij in de gevangenis terechtkomen als de Marokkaanse autoriteiten zijn homoseksuele geaardheid ontdekken. Dit tezamen maakt dat er concrete aanwijzingen zijn voor Nederland om het asielverzoek aan zich te trekken op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003.
Wat vindt de rechtbank?
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid en de ondervonden problemen ongeloofwaardig zijn geacht. De rechtbank verwijst hierbij ook naar haar oordeel onder 5.2. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat hij vanwege de ongeloofwaardig geachte seksuele gerichtheid kan worden mishandeld, gedood of in de gevangenis terecht kan komen.
Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat in afwijking van de algehele situatie in Marokko, aanleiding bestaat om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser loopt bij terugkomst in Marokko geen reëel risico op ernstige schade. Daarnaast ziet de rechtbank niet de relevantie van het beroep op artikel 3, tweede lid, van de Verordening (EG) 343/2003. Eiser beroept zich namelijk op de oude Dublinverordening en de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris om een asielverzoek onverplicht aan zich te trekken. De zaak van eiser betreft een asielaanvraag die reeds in behandeling is genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Legt de staatssecretaris ten onrechte een terugkeerbesluit en een inreisverbod op?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris gelet op de naar voren gebrachte omstandigheden ten onrechte een vertrektermijn en een inreisverbod oplegt. Er kan redelijkerwijs niet van eiser worden verwacht om Nederland te verlaten terwijl er nog een procedure loopt. Ook is een inreisverbod van twee jaar buitenproportioneel en onredelijk.
Wat vindt de rechtbank?
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris eiser terecht niet gevolgd in zijn betoog dat het onmiddellijk moeten verlaten van Nederland en het terugkeren naar Marokko gelet op de lopende asielprocedure buitenproportioneel en onredelijk is. Eiser heeft zijn standpunt niet toegelicht (of met stukken) onderbouwd, zodat dit betoog reeds daarom niet slaagt.
Daarnaast wordt eiser niet gevolgd in zijn betoog dat hij door het inreisverbod van twee jaar onterecht wordt benadeeld. De staatssecretaris heeft terecht verwezen naar artikel 66a, eerste lid en aanhef onder a van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag van eiser is immers afgewezen als kennelijk ongegrond. [4] Het feit dat eiser vrienden en relaties in Nederland heeft, maakt niet dat zijn band met Nederland dusdanig is dat het opleggen van een inreisverbod onredelijk is. Ook is niet gebleken dat de vrienden en relaties van eiser hem niet kunnen bezoeken in Marokko. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.38359.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.
3.Artikel 36 en 37 van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn).
4.Zie artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b van de Vw 2000.