ECLI:NL:RBDHA:2024:18684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.42088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 27 juni 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 8 november 2024 was eiser niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 20 september 2024. Eiser betoogde dat er geen zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn, ondanks dat zowel hijzelf als de Algerijnse autoriteiten medewerking hadden verleend. De minister stelde echter dat er nog steeds zicht op uitzetting was, aangezien de procedure voor de afgifte van een vertrekdocument nog liep.

De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Er was voldoende zicht op uitzetting naar Algerije, en de minister had voldoende voortvarend gehandeld in de periode na de vorige procedure. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van griffier D.G. van den Berg, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42088

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister, [1]
(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

De minister heeft op 27 juni 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 september 2024 (in de zaak NL24.35620) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 20 september 2024.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het voortduren van de maatregel onrechtmatig is. Volgens eiser handelt de minister onvoldoende voortvarend en ontbreekt zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Eiser stelt dat zowel hijzelf als de Algerijnse autoriteiten tot nu toe medewerking hebben verleend. Zo is de identiteit en nationaliteit van eiser al op 23 augustus 2024 bevestigt door de Algerijnse autoriteiten en nogmaals op 3 oktober 2024. Het laatste vertrekgesprek met eiser heeft op 28 oktober 2024 plaatsgevonden. Onduidelijk is waarom er geen concrete vervolgstappen worden genomen. De minister stelt dat zij afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten, echter is niet duidelijk waarom er nog geen lp is afgegeven zodat een vlucht kan worden geboekt. Eiser is van mening dat indien dit verband houdt met de houding van de Algerijnse autoriteiten, er niet gesteld kan worden dat er zicht is op uitzetting. Eiser merkt tot slot op dat er geen gebruik wordt gemaakt van een beëdigde de tolk in de communicatie met eiser.
4. De minister stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van een wettelijke bepaling op basis waarvan altijd gecommuniceerd moet worden met een tolk. Eveneens is gebleken noch gesteld dat eiser en de gehoorambtenaar elkaar niet hebben begrepen of dat de gesproken taal onvoldoende werd beheerst.
4.1.
Voorts stelt de minister sinds het laatste vertrekgesprek op 28 oktober 2024 op zaaksniveau te hebben gerappelleerd en contact te hebben gezocht met de regievoerder en de landverantwoordelijke – de schakel tussen de regievoerder en de autoriteiten van Algerije. Laatstgenoemde heeft aangegeven dat het bijzonder druk is bij de Algerijnse autoriteiten maar dat lp-afgiftes nog altijd kunnen worden verwacht.
Oordeel van de rechtbank
5. De beroepsgronden slagen niet. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [2]
5.1.
In het specifieke geval van eiser hebben de Algerijnse autoriteiten niet ontegenzeggelijk aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Dit traject loopt nog, en daarom is er vooralsnog zicht op uitzetting. De rechtbank acht daarbij relevant dat de eiser – op verzoek van de vertegenwoordiger en alvorens er een vlucht geboekt mag worden - op 3 oktober 2024 is gepresenteerd bij de diplomatieke vertegenwoordiger van Algerije. De consul heeft aangegeven dat identiteit en nationaliteit van eiser bevestigd blijven en dat hij DIA op korte termijn zal informeren over de lp-afgifte. Alhoewel de daadwerkelijke lp-afgifte momenteel langer duurt dan wenselijk is doet dit niet af aan bovenstaande en is dit voor de rechtbank geen reden voor het oordeel dat zicht op uitzetting in het geval van eiser ontbreekt.
5.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure voldoende voortvarend heeft gehandeld. De minister heeft in die periode tweemaal gerappelleerd op de lp-aanvraag (op 2 oktober 2024 en op 22 oktober 2024), een vertrekgesprek gevoerd met eiser (op 28 oktober 2024), eiser op 3 oktober 2024 gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten en op zaaksniveau contact gezocht met de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
5.3.
Tot slot overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat eiser in zijn belangen is geschaad door het achterwege laten van een tolk in de gesprekken met eiser. De maatregel is niet op deze grond onrechtmatig.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dan wel diens ambtsvoorganger, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 en Rechtbank Den Haag, 23 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7807.