ECLI:NL:RBDHA:2024:18684
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 27 juni 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 8 november 2024 was eiser niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 20 september 2024. Eiser betoogde dat er geen zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn, ondanks dat zowel hijzelf als de Algerijnse autoriteiten medewerking hadden verleend. De minister stelde echter dat er nog steeds zicht op uitzetting was, aangezien de procedure voor de afgifte van een vertrekdocument nog liep.
De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Er was voldoende zicht op uitzetting naar Algerije, en de minister had voldoende voortvarend gehandeld in de periode na de vorige procedure. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van griffier D.G. van den Berg, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.