1.2.De minister heeft ter zitting lichte grond 4d laten vallen.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening aangezien uit het Eurodac-systeem volgt dat eiser op 12 juni 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en nu – naar aanleiding van het nieuwe asielverzoek van eiser – de minister een terugnameverzoek heeft neergelegd bij de Kroatische autoriteiten.
4. De rechtbank overweegt dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden anders dan de grond 4d die de minister heeft laten vallen - niet zijn bestreden. De maatregel is gemotiveerd en er zijn ten minste twee van de gronden - als bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 5.1b, van het Vb 2000 - waarvan één zware grond aanwezig. Daarmee is voldaan aan de in artikel 5.1b neergelegde voorwaarde voor inbewaringstelling en is er voldoende reden om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van zijn vertrek en overdracht ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de individuele gronden onbesproken.
5. De rechtbank stelt vast dat de minister de medische omstandigheden van eiser uitdrukkelijk bij haar beoordeling heeft betrokken en afdoende kenbaar heeft gemaakt waarom in het geval van de vreemdeling niet met een lichter middel dan inbewaringstelling kan worden volstaan.De rechtbank is ook overigens niet is gebleken van dergelijke omstandigheden; er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de bewaring onevenredig bezwarend is of dat de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.De stelling van eiser dat hij stress ervaart in het detentiecentrum is in dit kader onvoldoende.
6. De minister heeft op dag 5 een eerste overdrachtshandeling verricht, namelijk het versturen van het terugnameverzoek aan de Kroatische autoriteiten. Ook heeft de minister op 30 oktober 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven voor het oordeel dat dit onvoldoende voortvarend is.
7. Nu eiser onder de Dublingrondslag viel, de minister voortvarend aan de overdracht werkte en de rechtbank anderzijds geen aanknopingspunten heeft dat gedurende de inbewaringstelling reeds duidelijk was dat overdracht uiteindelijk niet zou plaatsvinden heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat zicht op overdracht op enig moment tijdens de inbewaringstelling ontbrak.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.