In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, die asiel heeft aangevraagd, heeft tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn asielaanvraag op 21 mei 2024 is afgewezen, beroep ingesteld. Dit beroep is aanhangig onder zaaknummer NL24.23881. In afwachting van de uitspraak in deze hoofdzaak heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreest dat hij gepresenteerd zal worden bij de Gambiaanse vertegenwoordiging terwijl zijn asielberoep nog loopt.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onverwijlde spoed, aangezien verzoeker niet geconfronteerd wil worden met de Gambiaanse autoriteiten totdat zijn beroep is behandeld. De voorzieningenrechter heeft daarbij gewezen op het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, zoals neergelegd in de Europese richtlijn inzake asielprocedures. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het standpunt van de minister, dat de presentatie bij de Gambiaanse vertegenwoordiging slechts een voorbereidingshandeling is, niet kan worden gevolgd. Dit omdat verzoeker internationale bescherming nodig heeft en het niet zeker is of hij kan meewerken aan een onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit zonder risico te lopen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en de minister te verbieden verzoeker te presenteren bij de Gambiaanse vertegenwoordiging tot vier weken na de uitspraak in de hoofdzaak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.