ECLI:NL:RBDHA:2024:18825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.9353
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring van verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposanten tegen een eerdere uitspraak van 13 juni 2024. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposanten tegen het niet-tijdig beslissen op hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eerste ingebrekestelling prematuur was ingediend en dat er niet voldoende tijd was verstreken tussen de tweede ingebrekestelling en het indienen van het beroepschrift. Opposanten hebben verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoerden dat de mvv-aanvraag door de verweerder pas op 17 augustus 2023 was ontvangen, maar eerder was ingediend. Ze stelden ook dat de ingebrekestelling van 25 januari 2024 niet prematuur was, omdat de wettelijke beslistermijn op 22 januari 2024 was verstreken.

De rechtbank heeft in het verzet geoordeeld dat de ingebrekestelling van 25 januari 2024 inderdaad niet prematuur was en dat de eerdere uitspraak onterecht was. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag op 24 juli 2023 ter post was aangeboden en dat er geen contra-indicaties waren om aan te nemen dat deze op 25 juli 2023 was ontvangen. Hierdoor was de eerdere conclusie van niet-ontvankelijkheid onterecht. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en besloot dat de eerdere uitspraak van 13 juni 2024 verviel. De rechtbank zal opnieuw op het beroep van de opposanten moeten beslissen en heeft de proceskosten van de opposanten voor het verzet vergoed.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9353 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant 1] en [opposant 2], opposanten,

v-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. B.W.C. van Geet)

tegen de uitspraak van de rechtbank van 13 juni 2024 in het geding tussen

opposanten,

en

de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Opposanten hebben beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van 24 juli 2023. Bij uitspraak van 13 juni 2024 heeft de rechtbank het beroep van opposanten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om zonder zitting uitspraak te doen op het verzet en indien nodig ook op het beroep. Opposanten hebben hierop niet binnen de gestelde termijn gereageerd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van opposanten niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de eerste ingebrekestelling prematuur is ingediend en dat tussen de tweede ingebrekestelling en het indienen van het beroepschrift geen twee weken zijn verstreken. Het beroepschrift is daarom te vroeg ingediend.
2. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het oordeel in de aangevallen uitspraak. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposanten voeren aan dat de omstandigheid dat de mvv-aanvraag door verweerder pas op 17 augustus 2023 is ontvangen niets af doet aan het feit dat deze eerder is ingediend. Daarnaast voeren opposanten aan dat de (eerste) ingebrekestelling van 25 januari 2024 niet prematuur is ingediend, omdat op de ‘Mijn IND’ pagina zichtbaar was dat de wettelijke beslistermijn is verstreken op 22 januari 2024. Hierdoor mochten zij erop vertrouwen dat de wettelijke beslistermijn toen is verstreken en dat maakt dat verweerder rechtsgeldig in gebreke is gesteld.
4. De rechtbank volgt opposanten in de stelling dat de door hun ingediende ingebrekestelling van 25 januari 2024 niet prematuur is ingediend. De rechtbank maakt uit het dossier op dat de aanvraag op 24 juli 2023 ter post is aangeboden. Bij afwezigheid van contra-indicaties gaat de rechtbank er vanuit dat de aanvraag door ter postbezorging op 25 juli 2023 is ontvangen.
5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank onterecht tot het kennelijke oordeel is gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Het verzet is reeds hierom gegrond. Wat opposanten verder nog aanvoeren behoeft daarom geen bespreking. De uitspraak van 13 juni 2024 komt te vervallen. De rechtbank zal dus opnieuw op het beroep moeten beslissen. Partijen zullen over de behandeling van het beroep nader worden bericht.
6. In de gegrondverklaring van het verzet ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten van opposanten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- bepaalt dat de griffier de door opposanten gemaakte proceskosten voor het verzet, te weten € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.