ECLI:NL:RBDHA:2024:18842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.35951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en vereenvoudigde afdoening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 13 november 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 3 oktober 2024. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft verzet aangetekend, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom zonder zitting uitspraak gedaan, zoals toegestaan onder artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

De rechtbank heeft in de beoordeling van het verzet vastgesteld dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In het verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het eerdere oordeel. De opposant voerde aan dat er geen sprake was van een situatie zonder redelijke twijfel, verwijzend naar verschillende meningen van andere zittingsplaatsen en prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank oordeelde echter dat de argumenten van de opposant niet voldoende waren om te twijfelen aan de eerdere uitspraak. De rechtbank had eerder al in vergelijkbare zaken geoordeeld en de omstandigheid dat er prejudiciële vragen zijn gesteld, veranderde niets aan de situatie. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35951 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Spapens),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 3 oktober 2024 in het geding tussen
opposant
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16218, is het beroep van opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 3 oktober 2024 het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend.
2. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over een dergelijk oordeel. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert het volgende aan. Uit de memorie van toelichting bij de Awb blijkt dat er van de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening prudent gebruik moet worden gemaakt. Uit de jurisprudentie blijkt dat geen sprake is van de situatie dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. Zittingsplaats Rotterdam is namelijk een andere mening toegedaan dan in de uitspraak van 3 oktober 2024 verwoord en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft prejudiciële vragen gesteld. Een bijkomstig negatief effect van vereenvoudigde behandeling is dat er geen hoger beroep mogelijk is.
4. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat niet tot een uitspraak met vereenvoudigde afdoening kon worden gekomen. In verzet zijn immers geen argumenten naar voren gebracht die in het geval van een normale behandeling (ter zitting) hadden kunnen worden aangevoerd en waardoor twijfel zou zijn ontstaan over de uitkomst van het beroep. De omstandigheid dat door de verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank anders wordt geoordeeld over de betekenis van WBV 2023/3 voor de beslistermijn van verweerder, maakt niet dat van een dergelijke twijfel sprake is. Zoals de rechtbank heeft overwogen in de uitspraak van 3 oktober 2024 heeft deze zittingsplaats al eerder in gelijke zin over WBV 2023/3 geoordeeld in de uitspraken van 19 april 2024. Deze zittingsplaats heeft dat ook gedaan in alle uitspraken in vergelijkbare zaken sindsdien en had dat ook gedaan als het beroep op een zitting zou zijn behandeld. De omstandigheid dat er prejudiciële vragen zijn gesteld, maakt dit niet anders. De omstandigheid dat tegen een uitspraak na vereenvoudigde behandeling geen hoger beroep open staat, is als zodanig geen aanleiding om van vereenvoudigde behandeling af te zien.
5. Dit leidt tot de conclusie dat het verzet ongegrond moet worden verklaard. De uitspraak van 3 oktober 2024 blijft in stand.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.