ECLI:NL:RBDHA:2024:18842
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en vereenvoudigde afdoening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 13 november 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 3 oktober 2024. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant heeft verzet aangetekend, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom zonder zitting uitspraak gedaan, zoals toegestaan onder artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.
De rechtbank heeft in de beoordeling van het verzet vastgesteld dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In het verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het eerdere oordeel. De opposant voerde aan dat er geen sprake was van een situatie zonder redelijke twijfel, verwijzend naar verschillende meningen van andere zittingsplaatsen en prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank oordeelde echter dat de argumenten van de opposant niet voldoende waren om te twijfelen aan de eerdere uitspraak. De rechtbank had eerder al in vergelijkbare zaken geoordeeld en de omstandigheid dat er prejudiciële vragen zijn gesteld, veranderde niets aan de situatie. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.