ECLI:NL:RBDHA:2024:18853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL23.12411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een mvv-aanvraag in het kader van het jongvolwassenebeleid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij referent. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het jongvolwassenebeleid, stellende dat referent in eigen onderhoud kan voorzien. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat referent niet voldoet aan het jongvolwassenebeleid, omdat het beleid vereist dat een jongvolwassene daadwerkelijk in eigen onderhoud voorziet, en niet enkel dat hij daartoe in staat is. De rechtbank wijst erop dat referent, die in Libanon en Nederland heeft gewerkt, niet voldoende financiële onafhankelijkheid heeft aangetoond, gezien de omstandigheden van zijn vertrek en de financiële steun van zijn ouders. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, waarbij de minister ook de proceskosten van € 2.625,- aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.12411
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [V-nummer 1] ,

[eiseres], V-nummer: [V-nummer 2] ,
[eiser 2], V-nummer: [V-nummer 3] , hierna gezamenlijk: eisers, (gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (gemachtigde: mr. J. Vreijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 28 juni 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 maart 2023 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek niet gesloten. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst en de zaak aangehouden in afwachting van uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over het jongvolwassenebeleid.
1.4.
Nadat de Afdeling op 29 mei 2024 drie uitspraken heeft gedaan over het jongvolwassenebeleid, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijke reacties in te dienen. De rechtbank heeft het beroep daarna op 3 september 2024 verder op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Besluitvorming

2. Aan referent is op 2 december 2020 een verblijfsvergunning asiel verleend. Hij heeft op 8 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv voor zijn vader, [eiser 1] , zijn moeder, [eiseres] en zijn broer [eiser 2] . De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 28 juni 2021 afgewezen.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de afwijzing van de mvv-aanvraag gehandhaafd. De identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie tussen referent en eisers staan niet ter discussie. De minister stelt dat in het primaire besluit terecht is geconcludeerd dat er geen familie- of gezinsleven meer bestaat tussen referent en eisers. Referent wordt namelijk niet meer aangemerkt als jongvolwassene, omdat hij in zijn eigen onderhoud kan en heeft voorzien. Referent heeft namelijk vrijwillig en niet-noodzakelijk gewerkt in Libanon. Referent heeft hiermee aangetoond in staat te zijn om een volledige werkweek te werken en dus ook dat hij in staat is om in zijn eigen onderhoud te voorzien. Daarnaast heeft referent ook in Nederland van november 2021 tot december 2022 gewerkt en ontvangt hij studiefinanciering. Ook bestaat er, volgens de minister, geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn ouders en geen hechte persoonlijke banden tussen referent en zijn jongere broer. De minister heeft in het bestreden besluit een belangenafweging gemaakt en geoordeeld dat het belang van de Staat zwaarder weegt dan het belang van referent en eisers.

Beoordeling door de rechtbank

3. Tussen partijen is in geschil of de minister het jongvolwassenebeleid zoals vastgelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) juist heeft toegepast. Het geschil richt zich met name op de vraag of referent voldoet aan de voorwaarde dat hij niet in eigen onderhoud voorziet. De rechtbank stelt vast dat de minister op enkele punten ter zitting een ander standpunt heeft ingenomen of van een ander feitencomplex is uitgegaan dan in de besluitvorming. In deze procedure ligt echter het bestreden besluit voor en wat daarin is opgenomen. Dat besluit is dan ook het uitgangspunt voor de beoordeling in deze uitspraak.
4. Eisers stellen dat de minister het jongvolwassenebeleid onjuist heeft toegepast door te beoordelen of referent in eigen onderhoud kan voorzien. Eisers verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024 over het jongvolwassenebeleid in reguliere zaken¹ en stellen dat hieruit volgt dat het vereiste niet ziet op de vraag of een jongvolwassene
kan voorzienin eigen onderhoud, maar of de jongvolwassene
daadwerkelijk voorzietin eigen onderhoud.
4.1.
De rechtbank overweegt dat uit het beleid en de bovengenoemde uitspraak inderdaad volgt dat het criterium ziet op de vraag of de jongvolwassene voorziet in eigen onderhoud en niet of de jongvolwassene kan voorzien in eigen onderhoud. Uit jurisprudentie van Europese Hof² blijkt dat familie- of gezinsleven kan bestaan tussen een meerderjarig
2 het arrest van 20 oktober 2022, M.T. en anderen tegen Zweden,
kind en zijn ouder(s) zonder bijkomende elementen van afhankelijkheid. In het jongvolwassenenbeleid heeft de staatssecretaris willen aansluiten bij dat uitgangspunt door familie- of gezinsleven aan te nemen tussen een kind en zijn ouder(s) als dat kind ook na het bereiken van de meerderjarige leeftijd feitelijk is blijven behoren tot het gezin van zijn ouder(s). De staatssecretaris neemt uitsluitend aan dat die situatie zich voordoet als een meerderjarig kind jongvolwassen is, met zijn ouders in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. De staatssecretaris heeft voor reguliere zaken in paragraaf 3.4 van WI 2020/16 nader toegelicht hoe hij beoordeelt of een meerderjarig kind aan die vereisten voldoet. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling heeft de minister dit criterium gebaseerd op de ervaring dat de omstandigheid dat een meerderjarig kind voorziet in eigen onderhoud, een aanwijzing is dat geen sprake is van familie- of gezinsleven zonder bijkomende elementen van afhankelijkheid. De minister moet in zijn beoordeling van het vereiste dat het meerderjarig kind niet in zijn eigen onderhoud voorziet ook kenbaar betrekken wat betrokkenen aanvoeren als aanleiding en reden voor het voorzien in eigen onderhoud, ook als dit niet een vluchtgerelateerde omstandigheid is. Dit type omstandigheden kan namelijk ook informatie geven voor het antwoord op de vraag of het meerderjarig kind daadwerkelijk financieel onafhankelijk is van zijn ouder(s). Uit deze bewoording maakt de rechtbank op dat het gaat om de omstandigheid dat de jongvolwassene
daadwerkelijk voorzietin eigen onderhoud.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich daarom ten onrechte op het standpunt dat referent niet voldoet aan het jongvolwassenebeleid, omdat hij in eigen onderhoud kan voorzien. Deze beroepsgrond slaagt.
5. Eisers stellen verder dat de minister ten onrechte stelt dat referent met het werk in Libanon en Nederland in zijn eigen onderhoud heeft voorzien. De minister heeft daarbij niet voldoende betrokken dat er sprake is van een noodgedwongen vertrek. Daarnaast heeft referent slechts één maand gewerkt in Libanon en is hij daar gaan werken om de familie waarbij hij in Libanon verbleef zo min mogelijk tot last te zijn. Hij heeft bovendien maar
$ 250,- verdiend met dat werk. Daarnaast is in de besluitvorming niet betwist dat hij in die periode ongeveer $ 3.000,- van zijn ouders heeft gekregen. Er was op grond van deze omstandigheden volgens eisers geen sprake van financiële onafhankelijkheid van referent en dat geldt ook voor zijn werkzaamheden en studiefinanciering in Nederland.
5.1.
De rechtbank volgt de minister niet in zijn stelling dat referent heeft voorzien in zijn eigen onderhoud door vrijwillig en niet-noodzakelijk fulltime te werken in Libanon. De minister heeft in de beoordeling van het criterium samenwoning immers al erkend dat er sprake is van een gedwongen vertrek uit Syrië van referent. Uit de voorgenoemde uitspraak van de Afdeling blijkt dat de minister het als gevolg van een vluchtsituatie zelfstandig worden van een jongvolwassene enkel mag tegenwerpen indien de jongvolwassene zich zelfstandig en moeiteloos kan handhaven. Naar het oordeel van de rechtbank is voor dit oordeel onvoldoende dat referent kort in Libanon en in Nederland heeft gewerkt. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de minister in de besluitvorming niet heeft betwist dat referent door zijn vlucht terecht kwam in Libanon, daar bij familie verbleef en hen zo min mogelijk tot last wilde zijn. De minister heeft in de besluitvorming ook niet betwist dat hij daarom is gaan werken en slechts $ 250,- heeft verdiend, terwijl hij $ 3.000,- van zijn ouders kreeg. Ook deze beroepsgrond slaagt.
ECLI:CE:ECHR:2022:1020JUD002210518, paragraaf 76
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat referent niet aan het jongvolwassenebeleid voldoet omdat hij in eigen onderhoud kan en heeft voorzien. De minister zal dit opnieuw moeten beoordelen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eisers is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt de minister op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. De rechtbank geeft de minister acht weken de tijd om een nieuw besluit te nemen.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en twee punten omdat de gemachtigde van eisers tweemaal ter zitting is verschenen, met een waarde per punt van € 875,- en met een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 27 maart 2023;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.