ECLI:NL:RBDHA:2024:18854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.42893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De minister van Asiel en Migratie had op 31 oktober 2024 de maatregel opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden van de maatregel niet heeft betwist en dat er voldoende redenen zijn om de maatregel te handhaven. De rechtbank concludeert dat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat en dat er zicht is op overdracht naar Duitsland, waar een terugnameverzoek is gedaan. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende stappen heeft ondernomen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42893

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 2 en 6 november 2024 de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft bij brief van 11 november 2024 een reactie op de gronden van beroep ingediend. Op 13 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1994 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
De maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel gevorderd wordt door het belang van de openbare orde, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat op onderduiken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden 3a en 3d en de lichte gronden 4c en 4d feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
4. Eiser voert aan dat geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 31 oktober 2024 blijkt dat eiser is overgenomen en opgehouden, aansluitend op strafrechtelijke heenzending. Eiser is dan ook niet in het kader van het vreemdelingrechtelijke toezicht staande gehouden, zodat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling of sprake is geweest een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
Zicht op overdracht
6. Eiser voert daarnaast aan dat geen sprake is van zicht op verwijdering.
7. Eiser wordt hierin niet gevolgd. In de maatregel van bewaring is vermeld dat concrete aanwijzingen bestaan dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening valt, gelet op een Eurodac-treffer. Ten tijde van de inbewaringstelling bestond dan ook een concreet aanknopingspunt voor een overdracht. Uit de stukken blijkt dat op 4 november 2024 een terugnameverzoek is verzonden aan de Duitse autoriteiten, die dit verzoek op 7 november 2024 hebben afgewezen. Op 11 november 2024 heeft verweerder een verzoek om een second opinion verzonden aan de Duitse autoriteiten. Bij brief van 11 november 2024 heeft verweerder kenbaar gemaakt nog in afwachting te zijn van het antwoord van de Duitse autoriteiten. Bij deze stand van zaken bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op overdracht ontbreekt.
Voortvarend handelen
8. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Er is nog geen vertrekgesprek met eiser gevoerd. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen verwijdering had moeten plaatsvinden.
9. Ook hierin wordt eiser niet gevolgd. Uit de brief van verweerder van 11 november 2024 volgt dat op 4 november 2024 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd en dat op diezelfde datum een terugnameverzoek naar Duitsland is verzonden. Op 7 november 2024 heeft Duitsland het terugnameverzoek afgewezen en op 11 november 2024 heeft verweerder een verzoek om een second opinion verzonden. Gelet hierop werkt verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan het realiseren van een overdracht van eiser.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.