In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van vreemdelingenbewaring. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 4 november 2024 is genomen, waarin de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft zijn gronden van beroep op 6 november 2024 ingediend, waarna de minister op 8 november 2024 heeft gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 november 2024 gesloten.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring is gebaseerd op zware gronden, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich heeft onttrokken aan het toezicht. Eiser heeft betwist dat hij niet naar Nederland is gekomen om hier te blijven en heeft aangevoerd dat hij zo spoedig mogelijk naar Frankrijk wil terugkeren. De rechtbank oordeelt echter dat de gronden van de minister terecht zijn toegepast en dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij aan de vereisten voor een verblijf in Nederland voldoet. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.