ECLI:NL:RBDHA:2024:18861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.43121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van vreemdelingenbewaring. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 4 november 2024 is genomen, waarin de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft zijn gronden van beroep op 6 november 2024 ingediend, waarna de minister op 8 november 2024 heeft gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 november 2024 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring is gebaseerd op zware gronden, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich heeft onttrokken aan het toezicht. Eiser heeft betwist dat hij niet naar Nederland is gekomen om hier te blijven en heeft aangevoerd dat hij zo spoedig mogelijk naar Frankrijk wil terugkeren. De rechtbank oordeelt echter dat de gronden van de minister terecht zijn toegepast en dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij aan de vereisten voor een verblijf in Nederland voldoet. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43121

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 6 november 2024 de gronden van het beroep ingediend. Op 8 november 2024 heeft verweerder een reactie op de gronden van het beroep ingediend. Op 13 november 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel gevorderd wordt door het belang van de openbare orde, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft alle gronden betwist. Ten aanzien van zware grond 3a voert eiser aan dat hij niet naar Nederland is gekomen om hier te blijven, maar dat hij zo spoedig mogelijk weer terug had willen keren naar Frankrijk. Ook heeft verweerder zware grond 3b niet aan eiser kunnen tegenwerpen, omdat eiser uit eigen beweging Nederland wenst te verlaten en terug wil keren naar Frankrijk. Verder voert eiser in het kader van zware grond 3d aan dat hij weliswaar niet beschikt over een paspoort of identiteitsbewijs, maar dat hij wel van meet af aan open is geweest over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. De gegevens die hij hierover heeft verstrekt, blijken ook te kloppen. Ten aanzien van lichte gronden 4a en 4c voert eiser aan dat hij wil terugkeren naar Frankrijk en niet in Nederland wil verblijven. Tot slot voert eiser aan dat lichte grond 4d ten onrechte is tegengeworpen, nu hij wel degelijk beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware gronden 3a, 3b en 3d terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Wat eiser tegen de zware gronden 3a en 3b aanvoert, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze gronden. Ook zware grond 3d is feitelijk juist. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser geen identificerende documenten heeft en nimmer heeft getracht om aan documentatie te komen om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst te onderbouwen. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser aanvoert tegen de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking.
Ambtshalve toets
5. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.