ECLI:NL:RBDHA:2024:18916
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens ongeloofwaardige verklaringen en niet tijdig beslissen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Somalië, heeft op 21 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 15 mei 2024 afgewezen, waarbij eiser geen reguliere vergunning op grond van artikel 8 EVRM is verleend en een terugkeerbesluit naar Somalië is opgelegd. Eiser heeft op 23 januari 2024 de minister in gebreke gesteld en op 9 februari 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 3 juli 2024 behandeld, maar het onderzoek werd voor onbepaalde tijd geschorst. Na een aanvullend besluit van de minister op 17 juli 2024, waarin een deel van de motivering werd gewijzigd, heeft de rechtbank het onderzoek op 28 oktober 2024 voortgezet. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat de minister alsnog op de asielaanvraag heeft beslist. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Wat betreft het beroep tegen het bestreden besluit, oordeelt de rechtbank dat de minister de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat eiser inconsistent en ongerijmd heeft verklaard over de aanleiding van zijn vlucht uit Somalië, de dood van zijn broertje en de mishandeling die hij zou hebben ondergaan. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de vrees voor wraakacties niet geloofwaardig is en dat de proceskostenvergoeding aan eiser wordt toegewezen, omdat de minister in het aanvullend besluit de motivering heeft hersteld. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 2.625,-.