ECLI:NL:RBDHA:2024:18916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.4939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens ongeloofwaardige verklaringen en niet tijdig beslissen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Somalië, heeft op 21 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 15 mei 2024 afgewezen, waarbij eiser geen reguliere vergunning op grond van artikel 8 EVRM is verleend en een terugkeerbesluit naar Somalië is opgelegd. Eiser heeft op 23 januari 2024 de minister in gebreke gesteld en op 9 februari 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 3 juli 2024 behandeld, maar het onderzoek werd voor onbepaalde tijd geschorst. Na een aanvullend besluit van de minister op 17 juli 2024, waarin een deel van de motivering werd gewijzigd, heeft de rechtbank het onderzoek op 28 oktober 2024 voortgezet. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat de minister alsnog op de asielaanvraag heeft beslist. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Wat betreft het beroep tegen het bestreden besluit, oordeelt de rechtbank dat de minister de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat eiser inconsistent en ongerijmd heeft verklaard over de aanleiding van zijn vlucht uit Somalië, de dood van zijn broertje en de mishandeling die hij zou hebben ondergaan. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de vrees voor wraakacties niet geloofwaardig is en dat de proceskostenvergoeding aan eiser wordt toegewezen, omdat de minister in het aanvullend besluit de motivering heeft hersteld. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 2.625,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4939

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. M. Verzijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit en de afwijzing van de asielaanvraag van eiser.
1.1.
Eiser heeft op 21 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft op 23 januari 2024 de minister in gebreke gesteld en op 9 februari 2024 beroep ingesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
1.2.
De minister heeft met het besluit van 15 mei 2024 de asielaanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. De minister heeft hierbij ook aan eiser geen reguliere vergunning op grond van artikel 8 EVRM [2] en geen uitstel van vertrek om medische redenen verleend en aan eiser een terugkeerbesluit met terugkeerverplichting naar Somalië en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Ingevolge artikel 6:20 van de Awb [3] heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 3 juli 2024 behandeld. Op deze zitting zijn verschenen: eiser, bijgestaan door een tolk en mr. A.S. Sewman, kantoorgenoot van eisers gemachtigde, en mr. R.R. de Groot als gemachtigde voor de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst.
1.4.
De minister heeft op 17 juli 2024 een aanvullend besluit genomen, waarin de minister een deel van de motivering van het besluit van 15 mei 2024 heeft gewijzigd en het besluit van 15 mei 2024 verder in stand heeft gelaten. Bij brief van 18 juli 2024 heeft de minister de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Ingevolge artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dit aanvullend besluit, dat tezamen met het besluit van 15 mei 2024 als bestreden besluit wordt aangeduid (bestreden besluit).
1.5.
De gemachtigde van eiser heeft op 30 augustus 2024 schriftelijk op het
bestreden besluit gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 28 oktober 2024 voortgezet.
Op deze zitting zijn verschenen: eiser, een tolk, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde
van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag en het beroep tegen het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag niet ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van dit beroep, omdat de minister gedurende de beroepsprocedure alsnog op de asielaanvraag van eiser heeft beslist. Hoewel dit na de ingebrekestelling niet tijdig is gedaan, is er geen belang bij een beoordeling hiervan, omdat een bestuurlijke dwangsom ingevolge de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND is uitgesloten in asielzaken. Uit vaste rechtspraak volgt dat de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken geen aanleiding vormt om een procesbelang aan te nemen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is daarom niet-ontvankelijk.
4.1.
De rechtbank overweegt verder dat het alsnog nemen van een besluit tijdens een beroep niet tijdig, wordt aangemerkt als (gedeeltelijke) tegemoetkoming als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, zodat aanleiding bestaat om de minister met analoge toepassing van dit artikel te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met het beroep niet tijdig. [4] De proceskostenvergoeding die de minister aan eiser moet betalen bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 875,- (1 punt het indienen van het beroepschrift met wegingsfactor 1).
Beroep tegen het bestreden besluit
Het asielrelaas5. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd. Eiser heeft Somalië verlaten omdat hij wordt gezocht vanwege bloedwraak en gedood kan worden omdat zijn broer iemand van een andere stam heeft vermoord. Zijn broer is inmiddels het land uit gevlucht. Bij terugkeer vreest eiser dat hij alsnog, door de clan van de persoon die vermoord is, gedood zal worden vanwege bloedwraak.
Het bestreden besluit
5.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
2. Problemen vanwege de dood van een stadsgenoot van een andere clan.
Asielmotief 1, de identiteit, nationaliteit en herkomst, zijn door de minister geloofwaardig gevonden. Asielmotief 2 vindt de minister ongeloofwaardig. De minister heeft de dood van eisers broertje, de mishandeling waar hij littekens aan heeft overgehouden en eisers vrees voor wraakacties beoordeeld in het kader van het tweede asielmotief. De minister acht eisers relaas ongeloofwaardig omdat eiser over de wraakactie en zijn problemen inconsistent en ongerijmd heeft verklaard. Ook vindt de minister dat eisers relaas is gebaseerd op vermoedens in plaats van op eigen waarneming of ervaringen. De minister stelt zich voorts op het standpunt dat uit het geloofwaardig gevonden asielmotief 1 niet volgt dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft of bij terugkeer naar Somalië een reëel risico op ernstige schade loopt.
De overwegingen van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister de dood van eisers broertje, de mishandeling waar hij littekens aan heeft overgehouden en eisers vrees voor wraakacties terecht heeft beoordeeld in het kader van het tweede asielmotief. De minister heeft zich daartoe op het standpunt kunnen stellen dat eisers vrees voor wraakacties samenhangt met de dood van de stadsgenoot zoals genoemd in het tweede asielmotief. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister heeft mogen concluderen dat eisers gestelde problemen vanwege de dood van een stadsgenoot van een andere clan ongeloofwaardig zijn. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Tegenstrijdig verklaard over de aanleiding om Somalië te verlaten6.1. De minister heeft eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de aanleiding van zijn gestelde problemen. Eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat hij Somalië heeft verlaten vanwege een dreigende stamwraak. Eisers broer was werkzaam als beroepssoldaat en bewaakte een persoon in hogere rang. Toen die persoon werd aangevallen heeft eisers broer deze aanvaller gedood. De familie van de gedode man heeft vervolgens geëist dat eisers broer aan hen zou worden overhandigd. Eisers broer is vervolgens gevlucht. Eiser heeft verklaard dat hij daarna is gevlucht omdat hij anders zou worden opgeëist door die familie. [5] In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat zijn broer een geschil kreeg tijdens een cat-sessie, waarbij een gevecht is uitgebroken en eisers broer iemand in zijn buik heeft geschoten, waarna deze persoon is overleden. Eisers broer is daarna gevlucht. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat dit incident de reden was om het land te ontvluchten. De minister heeft gelet op het voorgaande zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser inconsistent heeft verklaard, nu eiser over de reden van de wraakactie twee verschillende incidenten heeft aangegeven. Pas na confrontatie met zijn inconsistente, en feitelijk van elkaar verschillende, verklaringen heeft eiser aangegeven dat de beide incidenten aan de wraakactie ten grondslag hebben gelegen. De minister heeft dit aan eiser mogen tegenwerpen. Eisers betoog dat hij zijn relaas bij het aanmeldgehoor had ingekort en dat hij zijn relaas in het nader gehoor heeft toegespitst op het tweede incident, kan hem niet baten. Juist omdat eiser bij het nader gehoor bijstand had van een advocaat had eiser in dat gehoor meteen kunnen verklaren dat het eerste incident in samenhang had moeten worden gezien met het tweede. Eiser stelling dat de minister de stukken niet ter beschikking heeft gesteld en hij daarom het aanmeldgehoor niet tijdig heeft kunnen bespreken met de gemachtigde, maakt dit niet anders. Ook heeft de minister in dit verband terecht opgemerkt dat de gemachtigde van eiser expliciet toestemming heeft gegeven om het nader gehoor plaats te laten vinden.
Tegenstrijdig verklaard over de dood van eisers broertje6.2. De minister heeft eiser tegengeworpen dat hij ook wisselend heeft verklaard over de dood van zijn jongere broertje. In het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij is gedood bij een wraakactie, naar aanleiding van het incident waarbij eisers oudere broer als beroepssoldaat een aanvaller heeft gedood. Daarna verklaart eiser dat het tweede incident aanleiding was voor een wraakactie van een andere stam die de dood van eisers jongere broertje als gevolg had. Het jongere broertje van eiser is naar eigen zeggen overleden na eisers vertrek uit Somalië. Ook heeft de minister niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt met bewijsmiddelen, noch een poging hiertoe heeft ondernomen. Dit mag van eiser worden verwacht nu hij stelt driemaal per week contact te hebben met zijn moeder of zussen. De minister heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het niet geloofwaardig is dat eisers broertje is overleden, of dat zijn overlijden iets te maken heeft met eisers asielrelaas. De door eiser overgelegde vertaalde verklaring van Ahmed Mahamud is in dit verband onvoldoende, omdat het weinig bewijswaarde heeft. Zoals de minister terecht heeft aangegeven, betreft het een document zonder identificerende gegevens, staat er geen datum op en is er geen onderzoek mogelijk naar de authenticiteit.
Vaag en ongerijmd verklaard over de aanval bij de bioscoop6.3. De minister heeft eiser voorts mogen tegenwerpen dat hij vaag en ongerijmd heeft verklaard over de aanval bij de bioscoop. De minister heeft het ongerijmd mogen vinden dat eiser twee dagen na de aanval naar de bioscoop is gegaan, en vervolgens met een voor hem onbekend persoon naar buiten is gegaan. Eiser is daarna in elkaar geslagen door een groep van vijf of zes mannen, waarvan één de neef was van de man die door eisers broer was neergeschoten. Eiser betwist dat hij onvoorzichtig zou zijn geweest en dat hij niet bekend was met de ernst van de verwondingen van het slachtoffer van zijn broer. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister eisers verklaringen niet ten onrechte vaag heeft bevonden. Eiser heeft immers verklaard dat hij wist dat hij gevaar liep, maar dat hij zijn leven niet wilde limiteren en alleen maar binnen wilde blijven. [6] De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers verklaring dat hij bang was, doodsangsten had om de deur uit te gaan ongerijmd is met eisers actie dat hij, terwijl hij wist dat hij gevaar liep, met een onbekend persoon naar buiten is gelopen. De minister heeft daar niet ten onrechte bij betrokken dat het incident met eisers broer slechts twee dagen eerder had plaatsgevonden. Eisers uitleg over een bioscoop in Somalië ten opzichte van een bioscoop in Nederland maakt dit niet anders.
De mishandeling en de littekens zijn niet geloofwaardig
6.4.
De minister heeft voorts geen aanleiding gezien om eiser voor het aanvullend besluit van 17 juli 2024 aanvullend te horen of nader onderzoek te doen naar de littekens die eiser stelt te hebben overgehouden aan de mishandeling bij de bioscoop. De rechtbank kan de minister volgen in de redenering dat, nu de mishandeling bij de bioscoop ongeloofwaardig is geacht, ook geen aanleiding wordt gezien om de littekens door het IMMO te laten onderzoeken. Eisers verklaringen over de mishandeling zijn terecht tegenstrijdig geacht, waardoor de rechtbank ook deze redenering kan volgen. De rechtbank is daarnaast met de minister van oordeel dat eiser tijdens het nader gehoor meerdere malen is geconfronteerd met tegenstrijdigheden in zijn relaas. Eiser is derhalve voldoende in de gelegenheid gesteld om deze tegenstrijdigheden weg te nemen. Eiser is daarin niet geslaagd.
6.5.
De minister heeft verder niet ten onrechte overwogen dat eisers verklaringen over de mishandeling niet te rijmen zijn met zijn verklaring dat de clan Ali Jibrail achter hem aankwam na de dood van het slachtoffer van eisers broer. Eisers verklaring dat hij niet gelijk is vertrokken omdat het slachtoffer nog in leven was, rijmt niet met de verklaringen over de mishandeling en dat eiser pas na de dood van het slachtoffer gevaar zou lopen. De minister heeft hierbij ook mogen betrekken dat eiser niet aan zijn moeder heeft gevraagd van wie zij heeft vernomen dat het slachtoffer was overleden. De minister heeft het bevreemdend kunnen vinden dat eiser dit niet heeft gevraagd nu deze informatie voor eiser de reden was om uit het land te vertrekken.
6.6.
Ten aanzien van eisers littekens op zijn voorhoofd en rechterknie/been heeft hij verklaard dat hij is geslagen op zijn hoofd en knie, maar ook op zijn rug en daarna is flauwgevallen. Daarna heeft eiser verklaard ‘overal’ te zijn geslagen en dat hij enkele dagen niet kon lopen. De minister heeft terecht overwogen dat niet kan worden geconcludeerd dat de littekens het gevolg zijn van de door eiser gestelde mishandeling. De littekens wegen niet op tegen de ongerijmde verklaringen van eiser. De minister heeft kunnen concluderen dat de mishandeling niet aannemelijk is gemaakt door eiser.
Vrees voor wraakacties
6.7.
De minister heeft mogen concluderen dat eiser zijn vrees voor wraakacties niet geloofwaardig is. In dat kader heeft de minister aan eiser mogen tegenwerpen dat eiser heeft verklaard Somalië te hebben verlaten vanwege de wraak die hij vreest omdat zijn broer bij de cat-sessie iemand heeft gedood. Eisers andere broer is betrokken bij de militie en is nog steeds in conflict met de clan Ali Jibrail. Deze broer zou na de dood van eisers jongere broertje iemand hebben beschoten die hierdoor verlamd is geraakt. Ook is hij tweemaal aangevallen in het kader van een wraakactie. Dat eiser hiermee komt nadat hij erop is gewezen dat de aanvallen in 2017 plaatsvonden, roept niet ten onrechte twijfel op bij de minister over de oprechtheid van eisers relaas. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet duidelijk is van wie eiser te vrezen heeft: de clan Ali Jibrail of onbekende tegenstanders van de militie waar zijn broer nog steeds actief zou zijn. Eiser is er niet in geslaagd om zijn vrees concreet te benoemen en aannemelijk te maken.
Referentiekader6.8 Eiser heeft tot slot aangevoerd dat de minister onvoldoende kenbaar rekening heeft gehouden met zijn referentiekader, waardoor de besluitvorming niet zorgvuldig zou zijn geweest. Ook deze grond slaagt niet. Eiser heeft deze beroepsgrond niet deugdelijk onderbouwd. Verder blijkt uit het bestreden besluit dat de minister het referentiekader voldoende heeft gewogen. De rechtbank kan de minister in zijn motivering dienaangaande volgen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden tegen het bestreden besluit slagen niet. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep tegen het bestreden besluit is derhalve ongegrond.
7.1.
Eiser krijgt vanwege het herstel van de motivering door de minister in het aanvullend bestreden besluit en de daarmee verband houdende toepassing van artikel 6:19 van de Awb, een vergoeding van een deel van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 3 juli 2024, met een wegingsfactor 1).
7.2.
Voor een vergoeding van de proceskosten die verband houden met de nadere schriftelijke reactie van 30 augustus 2024 en het verschijnen op de zitting van 28 oktober 2024, bestaat geen aanleiding, omdat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
7.3.
De vergoeding van proceskosten wordt, gelet op de overwegingen in 4.1 en 7.2, vastgesteld op in totaal € 2.625,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.Algemene wet bestuursrecht
5.p. 9 aanmeldgehoor
6.p. 22 nader gehoor