ECLI:NL:RBDHA:2024:19001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.32806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag van een Somalische eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Somalische eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren in 1984, diende op 5 juni 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in, welke door de minister op 14 augustus 2024 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 24 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is, omdat eiser niet voldoende nieuwe feiten heeft aangedragen die zijn aanvraag zouden rechtvaardigen. Eiser had eerder een asielaanvraag die was toegewezen, maar zijn verblijfsvergunning werd in 2017 ingetrokken vanwege zware geweldsmisdrijven en een inreisverbod. Eiser stelde dat hij als afvallige in Somalië gevaar loopt, maar de rechtbank oordeelt dat hij dit niet voldoende heeft onderbouwd in zijn gehoor.

De rechtbank constateert bovendien dat het bestreden besluit onterecht was ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in plaats van de minister van Asiel en Migratie. Dit gebrek wordt echter gepasseerd, omdat er geen schade voor eiser is aangetoond. De rechtbank wijst erop dat de minister de asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser niet heeft voldaan aan de samenwerkingsplicht door geen nieuwe feiten te presenteren. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er wordt informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32806

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Eiser is van Somalische nationaliteit en is op [geboortedatum] 1984 geboren. Hij heeft op 5 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 augustus 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 26 april 2007 toegewezen op grond van het categoriale beschermingsbeleid voor Somaliërs. Op 31 augustus 2017 heeft de minister de verblijfsvergunning van eiser – met terugwerkende kracht tot 16 februari 2013 – ingetrokken op grond van redenen van openbare orde. Eiser is meermaals veroordeeld voor zware geweldsmisdrijven. Ook is eiser een inreisverbod van tien jaar opgelegd.
3.2.
Op 5 juni 2024 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. [2]
Is de minister bevoegd om het bestreden besluit te nemen?
4. De rechtbank constateert ambtshalve dat het bestreden besluit is ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en niet door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank is van oordeel dat door de foutieve ondertekening weliswaar sprake is van een gebrek, maar dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd kan worden. Er is niet gebleken dat eiser door het gebrek in zijn belangen is geschaad. Niet in geschil is namelijk dat het besluit is genomen door een medewerker van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) namens de staatssecretaris die daartoe vóór 2 juli 2024 ook bevoegd was. Medewerkers van de IND zijn vanaf 2 juli 2024 bevoegd om namens de minister dergelijke besluiten te nemen. Dit volgt uit de ‘Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging beleidsterreinen Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie’. [3] De rechtbank verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 september 2024. [4]
Is de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5. Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag onterecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat hij daar een nieuw relevant feit aan ten grondslag heeft gelegd. Hij heeft namelijk naar voren gebracht dat hij in Somalië zal worden gezien als afvallige. Een afvallige loopt in Somalië het risico op een met artikel 3 van het EVRM-strijdige situatie. De minister werpt eiser onterecht tegen dat hij hier niet over heeft verklaard in het gehoor opvolgende aanvraag. Eiser heeft hier wel over verklaard door te stellen dat hij gevaar loopt als verwesterde terugkeerder, maar de hoormedewerker heeft hem hier niet goed op doorgevraagd. Hiermee wilde eiser aangeven dat hij als afvallige zal worden bestempeld. Daarom kan eiser ook niet worden tegengeworpen dat in de correcties en aanvullingen op het gehoor niet een nieuw asielmotief naar voren gebracht kan worden. Hij heeft immers al tijdens het gehoor verklaard over het asielmotief. Bovendien heeft de minister niet volgens de samenwerkingsplicht gehandeld door niet te voldoen aan het verzoek van eiser om nog een keer te worden gehoord.
5.1.
Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat in de verklaring van eiser dat hij bij een gedwongen terugkeer vreest een reëel risico op ernstige schade te lopen omdat hij als terugkeerder uit het westen wordt gezien, niet gelezen kan worden dat eiser zich beroept op afvalligheid. Het “verwesterd” zijn en het beroep op afvalligheid zijn twee verschillende motieven en eiser heeft zich in het gehoor op geen enkele manier uitgesproken over zijn gestelde afvalligheid. In het gehoor is op meerdere moment doorgevraagd over waarom een verblijf na 18 jaar in Nederland bij terugkeer problemen zou opleveren en hoe zich dat bijvoorbeeld uit in gedrag. [5] Met geen woord wordt door eiser gesproken over zijn geloof en het al dan niet praktiseren hiervan. Bovendien is eiser in het gehoor meerdere malen de gelegenheid gegeven om onbesproken elementen naar voren te brengen. [6] Eiser reageerde hierop door meerdere keren te zeggen dat er niets aan de asielmotieven van de eerdere aanvraag toe te voegen is. Hij verklaart zelfs niet in herhaling te willen vallen en verzoekt de hoormedewerker om tot een ander onderwerp over te gaan. Omdat de minister eiser meermaals de kans heeft gegeven om eventuele nieuwe feiten naar voren te brengen heeft hij conform de samenwerkingsverplichting gehandeld. Er bestond verder geen aanleiding om eiser een aanvullend gehoor aan te bieden. De minister heeft dan ook terecht de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet-ontvankelijk verklaren van de opvolgende aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Staatscourant 2024, 23190, artikel 1.
4.Rb Den Haag, zp Arnhem 18 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:15520.
5.Gehoor opvolgende aanvraag pagina 6 en 7.
6.Gehoor opvolgende aanvraag pagina 4, 5, 7 en 9.