In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 17 oktober 2023 om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij een referent. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt, waarop partijen hebben ingestemd. Hierdoor is het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens is in artikel 6:12 van de Awb bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De minister moet binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar deze termijn is met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat deze termijn is verstreken en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Het beroep is gegrond verklaard. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het fifo-principe is vastgesteld. De minister heeft aangegeven de aanvraag in maart 2025 te kunnen behandelen, wat betekent dat de minister vóór 30 mei 2025 een beslissing moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van de beslistermijn, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50 en moet het betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen 4 weken een beroepschrift in te dienen bij de Raad van State.