In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het verzoek van verzoekers om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten afgewezen. Dit verzoek volgde op de intrekking van hun beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister. De rechtbank heeft op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan op de aanvraag van verzoekers, die eerder in 2023 een beroep hadden ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op hun aanvraag van 9 augustus 2022. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 15 maart 2024 het beroep gegrond verklaard en de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank overweegt dat volgens het landelijk beleid van 25 maart 2020 een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard als het is ingesteld voordat de maximale dwangsom is volgelopen. Verzoekers hebben hun tweede beroep op 21 mei 2024 ingediend, terwijl de maximale dwangsom nog niet was volgelopen. Hierdoor concludeert de rechtbank dat er geen sprake was van een ontvankelijk beroep en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het verzoek wordt dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Verzoekers hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.