In deze zaak heeft eiser op 12 september 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 28 augustus 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend op 1 september 2023. Vervolgens heeft eiser de minister op 4 juni 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en heeft hij op 29 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat eiser terecht beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn heeft beslist op het bezwaar van eiser. Daarom is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de proceskosten van eiser op € 437,50. De minister is verder verplicht om het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.